Читать онлайн книгу "De Opkomst Van De Draken"

De Opkomst Van De Draken
Morgan Rice


Koningen En Tovernaars #1
Als je dacht dat je geen reden meer had om te leven na het einde van de Tovenaarsring serie, dan had je het mis. De Opkomst van de Draken is het begin van wederom een veelbelovende serie van Morgan Rice, die ons meeneemt in een fantasiewereld met trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om een sterke set personages neer te zetten die ons op elke pagina voor hen laten juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die van een goedgeschreven fantasy novel houdt. --Books and Movie Reviews, Roberto MattosDe #1 Bestseller! De #1 Bestverkopende auteur Morgan Rice komt met een meeslepende nieuwe epische fantasy serie: DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (KONINGEN EN TOVENAARS – Boek 1) . Kyra, 15, droomt ervan om een beroemde krijger te worden, net als haar vader, ondanks het feit dat ze het enige meisje is in een fort met alleen maar jongens. Terwijl ze worstelt om haar speciale vaardigheden te begrijpen, haar mysterieuze innerlijke kracht, beseft ze dat ze anders is dan de anderen. Maar er wordt een geheim voor haar verzwegen over haar geboorte en een voorspelling rond haar lot, waardoor ze zich gaat afvragen wie ze echt is. Wanneer de lokale heer komt om haar mee te nemen, wil haar vader haar uithuwelijken om haar te redden. Kyra weigert en vertrekt in haar eentje. Ze trekt een gevaarlijk bos in, waar ze een gewonde draak tegenkomt – en ze zet een serie gebeurtenissen in werking die het koninkrijk voorgoed zullen veranderen. Ondertussen offert de 15-jarige Alec zichzelf op voor zijn broer en wordt afgevoerd naar De Vlammen, een muur van dertig meter hoge vlammen die het koninkrijk tegen het leger van Trollen in het oosten beschermen. Aan de andere kant van het koninkrijk worstelt de huurling Merk met zijn duistere verleden. Hij reist door de bossen, vastberaden om een Wachter van de Torens te worden en te helpen het Vuurzwaard, de magische krachtbron van het koninkrijk, te bewaken. Maar de Trollen willen het Zwaard ook hebben – en ze bereiden zich voor op een enorme invasie die de koninkrijken voorgoed zou kunnen vernietigen. Met haar sterke sfeer en complexe personages is DE OPKOMST VAN DE DRAKEN een meeslepend verhaal over ridders en krijgers, koningen en heren, eer en moed, magie, het lot, monsters en draken. Het is een verhaal over liefde en gebroken harten, misleiding, ambitie en verraad. Het is fantasy op zijn best, en nodigt ons uit in een wereld die ons voorgoed zal bijblijven, een wereld die alle leeftijden zal aanspreken. Boek #2 in KONINGEN EN TOVENAARS zal binnenkort gepubliceerd worden. DE OPKOMST VAN DE DRAKEN is een succes – meteen van af het begin… Een superieure fantasy novel… Het begint, zoals het hoort, met de worstelingen van de heldin en breidt zich geleidelijk aan uit in een bredere cirkel van ridders, draken, magie, monsters, en het lot… Alle elementen van high fantasy zijn aanwezig, van soldaten en gevechten tot confrontaties met de zelf… Een aanbevolen winnaar voor iedereen die houdt van epische fantasy novels die gevoed worden door krachtige, geloofwaardige hoofdrolspelers. Midwest Book Review, D. Donovan, eBook Reviewer







DE OPKOMST VAN DE DRAKEN



(KONINGEN EN TOVERNAARS—BOEK 1)



MORGAN RICE


Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die uit zeventien boeken bestaat; de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische thriller bestaande uit twee boeken; de nieuwe epische fantasy serie KONINGEN EN TOVERNAARS. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.



VERANDERD (Boek #1 van De Vampierverslagen), ARENA EEN (BOEK #1 van de Overlevingstrilogie) en EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1 van De Tovenaarsring) zijn allemaal gratis te downloaden!



Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Een spirituele fantasie vervlochten met elementen van mysterie en intriges. Een Zoektocht van Helden gaat om moed en om het realiseren van een levensdoel dat leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor wie op zoek is naar stevige fantasy avonturen, bieden de protagonisten en actie een krachtige serie ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind tot een jonge man met een kleine overlevingskans… Slechts het begin van wat belooft een epische young adult serie te worden.”

Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Rice’ entertainende epische fantasy [DE TOVENAARSRING] bevat de klassieke eigenschappen van het genre—een sterke setting, geïnspireerd door het oude Schotland en haar geschiedenis, en volop intriges in het hof.”

—Kirkus Reviews



“Ik vond het geweldig hoe Morgan Rice Thors personage en de wereld waarin hij leefde heeft opgebouwd. Het landschap en de wezens die er leefden waren zeer goed beschreven… ik heb genoten [van het plot]. Het was kort en krachtig… Er waren precies genoeg minder belangrijke personages, zodat ik niet verward raakte. Er waren avonturen en hartverscheurende momenten, maar de actie die werd beschreven was niet te grotesk. Het boek zou perfect zijn voor tieners… Dit is het begin van een opmerkelijke serie…”

--San Francisco Book Review



“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische fantasy serie De Tovenaarsring (die op het moment 14 boeken bevat), laat Rice de lezers kennis maken met de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice’ schrijven is solide en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly



“[EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN] is een boek dat snel en gemakkelijk weg leest. De hoofdstukken eindigen op een manier dat je niet anders kan dan verder lezen, en je legt hem niet zomaar weg. Er zitten wat typfouten in het boek en soms worden er namen door elkaar gehaald, maar dit leidt niet af van het verhaal. Het einde van het boek zorgde ervoor dat ik direct het volgende boek wilde lezen, en dat heb ik dan ook gedaan. Alle negen boeken uit De Tovenaarsring serie kunnen in de Kindle store worden aangeschaft en Een Zoektocht van Helden is gratis! Als je op zoek bent naar iets leuks om te lezen tijdens je vakantie, dan is dit boek zeker geschikt.”

--FantasyOnline.net


BOEKEN VAN MORGAN RICE



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (boek 1)



EEN TROON VOOR ZUSTERS

EEN TROON VOOR ZUSTERS (boek 1)

EEN HOF VOOR DIEVEN (boek 2)

EEN LIED VOOR WEZEN (boek 3)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (boek 1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (boek 2)

RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (boek 3)

OPSTANDELING, PION, KONING (boek 4)

SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (boek 5)

HELD, VERRADER, DOCHTER (boek 6)

HEERSER, RIVAAL, BANNELING (boek 7)

OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON (boek 8)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (boek 1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (boek 2)

DE ZWAARTE VAN EER (boek 3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (boek 4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (boek 5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (boek 6)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (boek 1)

EEN MARS VAN KONINGEN (boek 2)

EEN LOT VAN DRAKEN (boek 3)

EEN SCHREEUW VAN EER (boek 4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (boek 5)

EEN AANVAL VAN MOED (boek 6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (boek 7)

EEN GIFT VAN WAPENS (boek 8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (boek 9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (boek 10)

EEN BEWIND VAN STAAL (boek 11)

EEN LAND VAN VUUR (boek 12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (boek 13)

EEN EED VAN BROEDERS (boek 14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (boek 15)

EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (boek 16)

DE GAVE VAN STRIJD (boek 17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ÉÉN: SLAVENDRIJVERS (boek 1)

ARENA TWEE (boek 2)

ARENA DRIE (boek 3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (boek 1)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (boek 1)

GELIEFD (boek 2)

VERRADEN (boek 3)

VOORBESTEMD (boek 4)

BEGEERD (boek 5)

VERLOOFD (boek 6)

GEZWOREN (boek 7)

GEVONDEN (boek 8)


Copyright В© 2014 door Morgan Rice



Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.



Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.



Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.



Omslagafbeelding Copyright Photosani, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.








INHOUD



HOOFDSTUK ÉÉN (#ud5f0536f-8d9c-5ea2-a606-a281029e1049)

HOOFDSTUK TWEE (#u8c356bac-f4bc-58bb-8ac0-ab97e1f1b65a)

HOOFDSTUK DRIE (#u5a2a5788-dd38-5140-bc12-af1f63fadcd7)

HOOFDSTUK VIER (#ufefab706-1006-54db-a02e-11bb8a3f7a4f)

HOOFDSTUK VIJF (#udccc7dd3-2d2b-50d3-b66a-950e47c573d5)

HOOFDSTUK ZES (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHT (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEГ‹NTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEГ‹NTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)


“Soms zijn mensen meester over hun eigen lot:

De fout, beste Brutus, ligt niet in onze sterren,

Maar in onszelf. Wij zijn ondergeschikten.”



--William Shakespeare

Julius Caesar




HOOFDSTUK ÉÉN


Kyra stond boven op de grasheuvel; de bevroren grond was hard onder haar laarzen. Het sneeuwde, en ze probeerde de bijtende kou te negeren terwijl ze haar boog spande en zich op haar doelwit concentreerde. Ze kneep haar ogen samen en sloot zich af voor de rest van de wereld – een windvlaag, het geluid van een kraai in de verte – en dwong zichzelf om alleen de smalle spierwitte berk te zien, die een scherp contrast vormde met het landschap van paarse dennenbomen. Op een afstand van veertig meter was dit precies het soort schot dat haar broers niet konden halen, dat zelfs haar vaders mannen niet konden halen, en dat maakte haar alleen maar meer vastberaden; ze was de jongste van het stel, en het enige meisje.

Kyra had er nooit bij gehoord. Een deel van haar wilde dat natuurlijk wel, wilde doen wat er van haar verwacht werd: tijd doorbrengen met de andere meisjes en zich bezighouden met huiselijke aangelegenheden; maar diep vanbinnen wist ze dat ze zo niet was. Ze was haar vaders dochter en ze had, net als hij, de geest van een krijger. Ze kon niet ingeperkt worden door de stenen muren van hun vesting, en ze zou niet zwichten voor een leven naast een haardvuur. Ze was een betere schutter dan deze mannen – ze was al beter dan haar vaders beste boogschutters – en ze zou doen wat ze moest doen om hen, en dan voornamelijk haar vader, te bewijzen dat ze het verdiende om serieus genomen te worden. Haar vader hield van haar, wist ze, maar hij weigerde om te zien wie ze echt was.

Kyra bracht haar beste trainingen alleen door, ver van het fort, hier op de velden van Volis, en dat paste goed bij haar, omdat zij als het enige meisje in een fort van krijgers had geleerd om alleen te zijn. Ze had zich hier elke dag teruggetrokken op haar favoriete plekje, hoog op het plateau, vanaf waar ze een uitzicht had op de onregelmatige stenen muren van het fort. Er stonden goede bomen, smalle bomen die lastig waren om te raken. Het geluid van haar pijlen galmde door het heuvels; er werd hierboven geen enkele boom gespaard van haar pijlen: hun stammen waren getekend en sommige bomen helden al een beetje over.

De meeste van haar vaders boogschutters, wist Kyra, mikten op de muizen die over de velden renden. Toen ze net was begonnen, had ze dat ook geprobeerd, en ze had ondervonden dat het vrij makkelijk was om ze te doden. Maar ze had ervan gewalgd. Ze was onbevreesd, maar ook gevoelig, en ze vond het onprettig om een levend wezen te doden zonder dat het ergens goed voor was. Ze had gezworen dat ze nooit meer op een levend wezen zou mikken, tenzij het gevaarlijk was, of wanneer het haar aanviel, zoals de Wolfsvleermuizen die ’s nachts tevoorschijn kwamen en altijd te dicht bij haar vaders fort rondvlogen. Ze schroomde niet om die af te schieten, zeker niet nadat haar jongere broertje Aidan een halve maan ziek was geweest door de beet van een Wolfsvleermuis. Bovendien waren het de snelste wezens die er waren, en ze wist dat als ze er een kon raken, zeker ’s nachts, ze alles kon raken. Ze had ooit een hele nacht doorgebracht bij volle maan en pijlen afgevuurd vanuit haar vaders toren. Bij zonsopkomst was ze naar buiten gerend, en de grond was bezaaid geweest met tientallen Wolfsvleermuizen. Haar pijlen zaten er nog in, en de dorpelingen hadden zich verbijsterd verzameld rond de dode beesten.

Kyra dwong zichzelf om geconcentreerd te blijven. Ze liet het schot voor haar geestesoog voorbijkomen, zag zichzelf haar boog optillen, hem spannen en hem zonder te aarzelen loslaten. Het echte schieten, wist ze, gebeurde voor het schot. Ze had te veel boogschutters van haar eigen leeftijd gezien, in hun veertiende jaar, die hun boog spanden en twijfelden, en ze wist dat hun schoten dan verloren waren. Ze haalde een keer diep adem, hief haar boog, en in één beslissende beweging trok ze terug en liet ze los. Ze hoefde niet eens te kijken om te weten dat ze de boom had geraakt.

Een moment later hoorde ze het geluid van de inslag, maar ze had zich al afgewend, op zoek naar een ander doelwit, een dat verder weg stond.

Kyra hoorde een zacht gejank en keek neer op Leo, haar wolf, die zoals altijd naast haar meeliep. Hij was een volgroeide wolf die bijna tot aan haar middel kwam, en Leo was net zo beschermend voor Kyra als Kyra voor hem. Ze waren onafscheidelijk. Kyra ging nergens heen zonder Leo. Hij was altijd aan haar zijde, tenzij een eekhoorn of een konijn zijn pad kruiste, dan kon hij zo uren verdwenen zijn.

“Ik ben je niet vergeten, jongen,” zei Kyra. Ze reikte in haar zak en gaf Leo het overgebleven bot van het feestmaal van de vorige dag. Leo griste het uit haar handen en draafde vrolijk naast haar.

Terwijl Kyra liep en haar adem wolkjes maakte, hing ze haar boog over haar schouder en blies ze in haar ruwe, koude handen. Ze liep over het brede plateau en keek uit over het landschap. Vanaf hier kon ze het hele platteland zien, de glooiende heuvels van Volis, normaal gesproken groen maar nu bedekt met een laagje sneeuw, de provincie van haar vaders vesting, gelegen in de noordoostelijke hoek van het koninkrijk van Escalon. Vanaf hierboven had Kyra een geweldig zicht op alles wat zich afspeelde in haar vaders fort, het komen en gaan van de dorpelingen en de krijgers. Dat was een van de redenen dat ze het zo fijn vond hierboven. Ze kon urenlang de eeuwenoude, stenen contouren van haar vaders fort bestuderen, de vormen van de kantelen, en de indrukwekkende torens die zich eindeloos leken uit te strekken. Volis was het hoogste bouwwerk op het platteland. Sommige gebouwen ervan telden wel vier verdiepingen en waren omgeven door indrukwekkende kantelen. Aan het einde stond een ronde toren, een kapel voor het volk, maar voor haar een plek om naar boven te klimmen en alleen te zijn. Het stenen complex werd omring door een slotgracht met een gewelfde stenen brug; die op zijn beurt weer werd omring door indrukwekkende zandbanken, heuvels, greppels, muren: een plek voor een van de belangrijkste krijgers van de Koning. Haar vader.

Hoewel Volis, de laatste vesting voor De Vlammen, op enkele dagen rijden lag van Andros, de hoofdstad van Escalon, was het de thuisbasis van veel beroemde krijgers van de Koning. Het was ook een baken geworden, een plek die het thuis was geworden voor honderden dorpelingen en boeren die binnen de bescherming van de muren leefden.

Kyra keek neer op de tientallen kleine kleien huisjes die in de heuvels rondom het fort lagen. Er rees rook uit de schoorstenen, en boeren waren druk bezig met hun voorbereidingen voor de winter en voor het festival van die avond. Het feit dat de dorpelingen zich veilig genoeg voelden om buiten de muren van het fort te leven, was een teken van groot respect voor haar vader, wist Kyra, en het was iets wat nergens anders in Escalon te zien was. Tenslotte hoefde er alleen maar op een hoorn geblazen te worden als er iets gebeurde, en haar vaders mannen zouden onmiddellijk in actie komen.

Kyra keek neer op de ophaalbrug, die altijd vol stond met hordes mensen – boeren, schoenmakers, slagers, hoefsmeden, en natuurlijk krijgers – die van het fort naar het platteland gingen en weer terug. Want binnen de muren van het fort werd niet alleen gewoond en getraind, maar er waren ook talloze met keien bestrate binnenplaatsjes die een verzamelplek waren geworden voor kooplui. Elke dag zetten ze hun kraampjes op. Mensen verkochten hun waren, handelden, lieten de vangst van de dag zien, of een of andere exotische stof of kruiden of snoep dat ze overzee op de kop hadden getikt. De binnenplaatsen van het fort waren altijd gevuld met de exotische geuren van een vreemde theeën of stoofpotten, en ze kon er uren rondlopen. En net voorbij de muren zag ze het ronde trainingsveld van haar vaders mannen, de Vechterspoort, en de lage stenen muur die eromheen stond. Ze keek opgewonden toe terwijl zijn mannen hun paarden in nette rijen opstelden en met hun lansen probeerden om doelwitten – schilden die aan bomen hingen – te raken. Ze verlangde ernaar om samen met hen te trainen.

Ineens hoorde Kyra iemand schreeuwen. Het was een stem die haar net zo bekend was als die van haarzelf, en hij kwam uit de richting van het poorthuis. Ze draaide zich om, meteen alert. Er ontstond een commotie in de menigte, en ze zag dat haar broertje Aidan door haar twee oudere broers, Brandon en Braxton, de hoofdweg op werd geleid. Kyra’s spieren spanden zich. Ze kon aan de stem van haar broertje horen dat haar oudere broers weinig goeds in de zin hadden.

Kyra kneep haar ogen samen terwijl ze naar haar oudere broers tuurde. Ze voelde een bekende woede in zich opwellen en verstevigde onbewust haar grip op haar boog. Ze sleurden een onwillige Aidan aan zijn armen mee het platteland op. Aiden, een kleine, magere, gevoelige jongen van nauwelijks tien jaar oud, zag er nog eens extra kwetsbaar uit, zo tussen zijn twee broers in geplet. Het waren uit de kluiten gewassen bruten van zeventien en achttien. Ze hadden allemaal dezelfde uiterlijke trekken, met sterke kaken, trotse kinnen, donkerbruine ogen en golvend bruin haar, hoewel Brandon en Braxton dat van hun kort droegen, en dat van Aiden onhandelbaar voor zijn ogen hing. Ze leken allemaal op elkaar, en niet op haar, met haar lichtblonde haar en lichtgrijze ogen. Kyra, gekleed in haar maillot, wollen tuniek en mantel, was lang en slank, te bleek, zo werd haar verteld, met een breed voorhoofd en een kleine neus, gezegend met opvallende kenmerken die al meerdere mannen twee keer naar haar hadden laten kijken. Zeker nu ze net vijftien was, viel het haar op dat ze steeds vaker naar haar keken.

Ze voelde zich er ongemakkelijk door. Ze vond het niet fijn om de aandacht te trekken, en ze beschouwde zichzelf niet als mooi. Ze gaf niets om uiterlijk, alleen om training, moed en eer. Ze had liever op haar vader geleken, de man die ze meer bewonderde dan wie dan ook, in plaats van dat ze die fijne trekjes had gehad. Ze zocht altijd in de spiegel naar iets van hem in haar ogen, maar hoe hard ze ook zocht, ze vond het nooit.

“Ik zei, ga van me áf!” schreeuwde Aidan. Zijn stem was zelfs hier hoorbaar.

Bij het horen van zijn noodroep stond ze kaarsrecht overeind, als een leeuwin die haar welp in de gaten hield. Ook Leo verstijfde, en de haren op zijn rug gingen rechtovereind staan. Nu hun moeder al zo lang weg was, voelde Kyra zich verantwoordelijk voor Aidan.

Brandon en Braxton sleepten hem hardhandig over de landweg in de richting van het bos, en ze zag hen een speer in zijn handen duwen, een die veel te groot voor hem was. Aidan was een gemakkelijk doelwit voor hen; Brandon en Braxton waren pestkoppen. Ze waren sterk en ook best moedig, maar ze hadden meer bravoure dan vaardigheden, en ze leken altijd in problemen terecht te komen waar ze zichzelf niet uit konden redden. Het was om gek van te worden.

Kyra besefte wat er aan de hand was: Brandon en Braxton wilden Aidan mee op jacht nemen. Ze zag de wijnzak in hun handen en wist dat ze hadden gedronken, en ze brandde van woede. Alsof het nog niet genoeg was om een onschuldig dier te doden, sleepten ze nu hun broertje ook nog eens mee, ondanks zijn protesten.

Kyra’s instincten namen over en ze rende de heuvel af om hen te confronteren, met Leo aan haar zijde.

“Je bent nu oud genoeg,” zei Brandon tegen Aidan.

“Het is hoog tijd dat je een man wordt,” zei Braxton.

Het duurde niet lang voor Kyra hen had ingehaald. Ze rende de weg op en versperde hen de doorgang, Leo naast haar, en haar broers hielden abrupt halt terwijl ze haar verbaasd aankeken.

Aidan keek opgelucht, zag ze.

“Ben je verdwaald?” spotte Braxton.

“Je staat in de weg,” zei Brandon. “Ga spelen met je pijlen en je stokken.”

De twee lachten spottend. Ze fronste onverschrokken, terwijl Leo naast haar begon te grommen.

“Hou dat beest bij ons vandaan,” zei Braxton. Hij probeerde moedig te klinken, maar er zat duidelijk angst in zijn stem terwijl hij zijn greep op zijn speer verstevigde.

“En waar dachten jullie Aidan mee naar toe te nemen?” vroeg ze. Ze was bloedserieus en keek hen aan zonder ook maar een spier te vertrekken.

Hun gezichten vertrokken.

“We nemen hem mee waar we maar willen,” zei Brandon.

“Hij gaat mee op jacht om een mán te worden,” zei Braxton, terwijl hij het woord �man’ benadrukte om haar te sarren.

Maar ze gaf er niet aan toe. “Hij is te jong,” antwoordde ze stellig.

Brandon fronste. “Wie zegt dat?” vroeg hij.

“Ik.”

“En jij bent zijn moeder?” vroeg Braxton.

Kyra werd overspoeld door woede en wenste meer dan ooit dat hun moeder hier nu was. “Net zo goed als dat jij zijn vader bent,” antwoordde ze.

Er hing een gespannen stilte, en Kyra keek naar Aidan, die haar met bange ogen aankeek.

“Aidan,” vroeg ze aan hem, “is dit iets wat je wil doen?”

Aidan keek beschaamd naar de grond. Hij zweeg en ontweek haar blik, en Kyra wist dat hij bang was om iets te zeggen omdat hij de afkeuring van zijn oudere broers niet wilde uitlokken.

“Nou, zie je,” zei Brandon. “Hij heeft er geen bezwaar tegen.”

Kyra brandde van frustratie. Ze wilde dat Aidan voor zichzelf opkwam, maar ze kon hem niet forceren om iets te zeggen. “Het is niet slim om hem mee te nemen op jacht,” zei ze. “Er is storm op komst. Het zal spoedig donker zijn. De bossen zijn gevaarlijk. Als je hem wil leren jagen, neem hem dan mee als hij wat ouder is.”

Ze keken haar geГЇrriteerd aan.

“En wat weet jij van jagen?” vroeg Braxton. “Waar heb jij op gejaagd behalve die bomen van je?”

“Hebben ze je onlangs nog gebeten?” voegde Brandon eraan toe.

Ze lachten, en Kyra wist niet wat ze moest doen. Zolang Aidan niets zei, kon ze niet veel.

“Je maakt je te veel zorgen, zusje,” zei Brandon uiteindelijk. “Er zal Aidan niets overkomen als hij bij ons is. We willen hem alleen wat harder maken, we zullen hem heus niet doden. Denk je echt dat jij de enige bent die om hem geeft?”

“Trouwens, vader kijkt toe,” zei Braxton. “Wil je hem teleurstellen?”

Kyra keek onmiddellijk naar boven, en zag haar vader vanuit het gewelfde open raam in de toren op hen neerkijken. Ze was enorm teleurgesteld door het feit dat hij dit toeliet.

Ze wilden doorlopen, maar Kyra bleef koppig staan. Even leek het erop dat ze haar uit de weg wilden duwen, maar Leo kwam grommend tussenbeide, en ze bedachten zich.

“Aidan, het is nog niet te laat,” zei ze tegen hem. “Je hoeft dit niet te doen. Wil je met mij mee terug naar het fort?”

Ze zag de tranen in zijn ogen, maar ze zag ook zijn kwelling. Er viel een lange stilte, die door niets werd onderbroken behalve de huilende wind en de vallende sneeuw.

Hij schuifelde ongemakkelijk heen en weer. “Ik wil jagen,” mompelde hij halfslachtig.

Haar broers duwden haar hardhandig opzij, terwijl ze Aidan met zich meesleurden. Terwijl ze zich over de weg haastten keek Kyra hen na, en het maakte haar misselijk.

Ze keek weer op naar de toren, maar haar vader was alweer verdwenen.

Kyra keek haar broers na tot ze uit het zicht waren verdwenen. Ze zag de naderende storm boven het Doornwoud en voelde een knoop in haar maag. Ze dacht erover na om Aidan terug te halen, maar ze wilde hem ook niet voor schut zetten.

Ze wist dat ze het moest laten gaan, maar dat kon ze niet. Iets diep vanbinnen kon dat gewoon niet toelaten. Ze voelde gevaar op deze avond van de Wintermaan. Ze vertrouwde haar oudere broers niet; ze wist dat ze Aidan geen kwaad zouden doen, maar ze waren roekeloos en hardhandig. Bovendien overschatten ze hun eigen vaardigheden. En dat was een slechte combinatie.

Kyra kon het niet langer verdragen. Als haar vader niets wilde doen, dan zou ze het zelf wel oplossen. Ze was nu oud genoeg; ze hoefde aan niemand verantwoording af te leggen behalve aan zichzelf.

Kyra begon te rennen, de verlaten weg over, met Leo aan haar zijde, in de richting van het Doornwoud.




HOOFDSTUK TWEE


Kyra liep het sombere Doornwoud in, een bos dat zo dik was dat ze nauwelijks een hand voor ogen kon zien. Terwijl ze langzaam door het bos liep en de sneeuw onder haar voeten kraakte, keek ze op. De doornige bomen leken eindeloos boven haar uit te torenen. Het waren eeuwenoude zwarte bomen met knoestige rakken en dikke, zwarte bladeren. Het was een vervloekte plek; er kwam nooit iets goed vandaan. Haar vaders mannen keerden altijd gewond terug als ze hier hadden gejaagd, en het was al meer dan eens voorgekomen dat een trol, die door De Vlammen was gebroken, in het Doornbos toevlucht had gezocht en dorpelingen had aangevallen.

Kyra voelde een rilling over haar rug lopen. Het was hier donkerder, kouder. De lucht was vochtig en de geur van de doornbomen hing zwaar in de lucht. Het rook naar rottende aarde, en de enorme bomen lieten nauwelijks daglicht door. Kyra was woedend op haar broers. Het was gevaarlijk om hier te komen zonder het gezelschap van een aantal krijgers—zeker bij zonsondergang. Elk geluid deed haar opschrikken. In de verte hoorde ze het gekrijs van een dier, en ze keek om zich heen. Maar het bos was te dik, en ze zag niets.

Leo begon ineens te grommen en ging ervan door.

“Leo!” riep ze.

Maar hij was al weg.

Ze zuchtte; zo ging het altijd als er een dier op zijn pad kwam. Hij zou wel terugkomen, wist ze—uiteindelijk.

Kyra, nu alleen, vervolgde haar weg. Het werd donker, en het werd steeds lastiger om het spoor van haar broers te volgen. Ineens hoorde ze gelach in de verte. Ze keek op en tuurde in de richting van het geluid. Ze baande zich een weg tussen de dikke bomen door, tot ze haar broers zag.

Kyra bleef op afstand. Ze wilde niet dat ze haar zouden zien. Ze wist dat als Aidan haar zou zien, hij zich zou schamen. Ze besloot vanuit de schaduw toe te kijken, alleen om zich ervan te verzekeren dat ze niet in de problemen zouden raken. Dat was beter voor Aidan.

Kyra stapte op een takje, en ze dook snel weg, bang dat het geluid haar zou verraden—maar haar dronken broers, die een goede dertig meter voor haar liepen, hadden niets gehoord. Ze lachten luid. Ze kon aan Aidans lichaamstaal zien dat hij gespannen was, bijna alsof hij op het punt stond om in huilen uit te barsten. Hij klemde zijn vingers stevig om zijn speer heen, alsof hij wilde bewijzen dat hij een man was, maar de speer was te groot en ze zwaar voor hem, en hij hield hem onhandig vast.

“Kom hier!” riep Braxton naar Aidan, die een paar meter achter hem liep.

“Waar ben je zo bang voor?” zei Brandon tegen hem.

“Ik ben niet bang—” hield Aidan vol.

“Shh!” zei Brandon ineens. Hij hield halt en legde zijn hand tegen Aidans borst. Voor het eerst kreeg hij een serieuze uitdrukking op zijn gezicht. Ook Braxton stopte.

Kyra verschool zich achter een boom terwijl ze haar broers nauwlettend in de gaten hield. Ze stonden aan de rand van een open plek en staarden recht voor zich uit, alsof ze iets gezien hadden.

Ze sloop naar voren in een poging een beter zicht te krijgen, en terwijl ze tussen twee grote bomen door liep, ving ze ineens een glimp op van wat zij zagen. Ze stopte, verbijsterd. Daar, op de open plek, stond een zwijn. Maar het was geen gewoon zwijn; het was een monsterlijk Zwart-Gehoornd Zwijn, het grootste zwijn dat ze ooit had gezien, met lange, gekrulde witte slagtanden en drie lange, scherpe, zwarte hoorns, waarvan er één uit zijn neus stak en twee uit zijn kop. Hij was bijna net zo groot als een beer, een zeldzaam wezen dat bekend stond om zijn wrede karakter en snelheid. Geen jager wilde dit gevreesde beest tegen het lijf lopen.

Problemen.

Kyra, bij wie de haren op haar armen recht overeind gingen staan, wenste dat Leo er was—maar tegelijkertijd was ze dankbaar voor het feit dat hij er niet was, wetende dat hij erachter aan zou gaan en een confrontatie waarschijnlijk niet zou kunnen winnen. Kyra liet langzaam haar boog van haar schouder glijden en reikte instinctief naar beneden om een pijl te pakken. Ze probeerde te berekenen hoe ver het zwijn van de jongens verwijderd was, en hoe ver zij was—en ze wist dat het er niet goed uit zag. Er stonden te veel bomen in de weg voor een goed schot—en met een dier van dit formaat was er geen ruimte voor fouten. Ze betwijfelde of één pijl wel genoeg zou zijn om hem tegen te houden.

Kyra zag hoe Brandon en Braxton snel hun angst verborgen achter een blik van bravoure—iets dat ongetwijfeld werd aangewakkerd door alcohol. Ze haalden hun speren tevoorschijn en deden een paar stappen naar voren. Braxton zag dat Aidan bleef staan, en hij greep de jongen bij zijn schouder en duwde hem ook naar voren.

“Dit is een kans om een man van je te maken,” zei Braxton. “Dood dat zwijn en ze zullen nog generaties over je zingen.”

“Neem zijn kop mee terug en je bent beroemd,” zei Brandon.

“Ik ben… bang,” zei Aidan.

Brandon en Braxton begonnen spottend te lachen.

“Bang?” zei Brandon. “En wat zou Vader zeggen als hij je dat hoorde zeggen?”

Het zwijn tilde ineens zijn kop op en staarde hen aan met zijn gele gloeiende ogen. Het deed zijn bek open, en zijn slagtanden werden zichtbaar. Hij begon te kwijlen, en er rees een kwaadaardig gegrom op van ergens diep in zijn buik. Zelfs vanaf haar afstand voelde Kyra een steek van angst—en ze kon zich alleen maar voorstellen hoe bang Aidan moest zijn.

Kyra stormde naar voren, vastberaden om haar broers in te halen voor het te laat was. Ze was nog maar een paar meter bij hen vandaan toen ze uit riep:

“Laat hem met rust!”

Haar stem sneed door stilte, en haar broers keken verschrikt op.

“Jullie hebben je lol gehad,” voegde ze toe. “Laat het gaan.”

Aidan keek opgelucht, maar Brandon en Braxton waren allesbehalve blij om haar te zien.

“En wat weet jij er van?” schoot Brandon terug. “Bemoei je niet met echte mannen.”

Het zwijn begon te grommen, en terwijl het langzaam naar hen toe begon te lopen, deed Kyra, die doodsbang en woedend tegelijk was, een stap naar voren.

“Als je dwaas genoeg bent om dit beest tegen je in het harnas te jagen, ga je gang,” zei ze. “Maar dan stuur je Aidan terug naar mij.”

Brandon fronste.

“Aidan red zich wel,” antwoordde Brandon. “Hij staat op het punt om te leren vechten. Ja toch, Aidan?”

Aidan zweeg, doodsbang.

Kyra wilde net nog een stap nemen en Aidan bij zijn arm pakken toen ze beweging detecteerden op de open plek. Ze zag het zwijn dichterbij komen, stapje voor stapje, dreigend.

“Het zal niet aanvallen als het niet geprovoceerd wordt,” drong Kyra aan. “Laat het gaan.”

Maar haar broers negeerden haar, en hieven hun speren. Ze liepen de open plek op, alsof ze wilden bewijzen hoe moedig ze wel niet waren.

“Ik mik op zijn kop,” zei Brandon.

“En ik op zijn keel,” stemde Braxton in.

Het zwijn begon nog luider te grommen, kwijlend, en deed nog een dreigende stap.

“Kom terug!” riep Kyra wanhopig uit.

Maar Brandon en Braxton haalden uit en wierpen hun speren.

Kyra keek met ingehouden adem toe hoe de speren door de lucht vlogen. Ze zette zich schrap. Tot haar ontsteltenis zag ze Brandons speer zijn oor schampen, genoeg om bloed te doen verschijnen—en het te provoceren—terwijl Braxtons speer voorbij zeilde en zijn kop op bijna een meter na miste.

Voor het eerst keken Brandon en Braxton echt bang. Ze stonden daar, een domme blik in hun ogen, en de roes van hun alcohol werd vervangen door angst.

Het zwijn bracht zijn kop omlaag, gromde luid, en viel ineens aan.

Kyra keek vol afschuw toe hoe het beest op haar broers af denderde. Ze had nog nooit zoiets groots gezien dat zo snel was. Het stormde door het gras alsof het een hert was.

Terwijl het naderde, renden Brandon en Braxton voor hun levens, allebei een andere kant op.

Aidan bleef alleen achter, verstijfd van angst. Zijn speer viel uit zijn hand op de grond. Kyra wist dat het weinig verschil maakte; Aidan zou zichzelf toch niet verdedigd kunnen hebben. Een volwassen man kon dat niet eens. Het zwijn leek het te voelen, en zette zijn zinnen op Aidan.

Kyra’s hart ging hevig tekeer. Ze wist dat ze maar één kans had. Zonder na te denken stormde ze naar voren, tussen de bomen door. Ze had haar boog al voor zich, wetende dat ze maar één schot had en dat het perfect moest zijn. Het zou een lastig schot zijn, in haar paniekerige staat—maar het zou perfect moeten zijn als ze dit wilden overleven.

“AIDAN, GA LIGGEN!” schreeuwde ze.

Hij bewoog niet. Aidan stond in haar weg. Ze kon zo niet vuren. Terwijl Kyra rende, besefte ze dat als Aidan niet zou bewegen, ze geen kans zou hebben om te vuren. Ze struikelde door het bos, haar voeten glibberig in de sneeuw en natte aarde, en had even het gevoel dat alles verloren was.

“AIDAN!” schreeuwde ze weer.

Deze keer luisterde hij. Hij dook op het laatste moment omlaag, waardoor Kyra eindelijk een open schot had.

Terwijl het zwijn op Aidan af denderde, vertraagde de tijd ineens voor Kyra. Ze voelde hoe ze een andere wereld betrad, hoe er iets in haar omhoog kwam dat ze nog nooit eerder had gevoeld. De wereld kwam in focus. Ze kon het geluid van haar eigen hartslag horen, haar ademhaling, het ritselen van de bladeren, het gekraai van een vogel hoog in de lucht. Ze had zich nog nooit zo in harmonie met haar omgeving gevoeld. Het was alsof ze een werkelijkheid had betreden waar zij en het universum één waren.

Kyra voelde hoe haar handpalmen begonnen te tintelen. Het was een warme, prikkelende energie, als een onbekend iets dat haar lichaam binnenging. Het was alsof ze iets groters werd dan zichzelf, iets dat veel krachtiger was.

Kyra liet zich leiden door haar instinct en de nieuwe energie die door haar heen stroomde. Ze zette zich schrap, spande haar boog, en liet los.

Op het moment dat ze de pijl losliet, wist ze dat het een speciaal schot was. Ze hoefde niet te kijken om te weten waar de pijl het beest zou raken: in zijn rechteroog. Ze had met zoveel kracht gevuurd dat de pijl bijna dertig centimeter door zijn kop ging.

Het beest gromde terwijl zijn poten onder hem vandaan gleden en het voorover in de sneeuw viel. Het gleed met laatste stukje van de open plek over, nog steeds in leven, en kwam slechts dertig centimeter voor Aidan tot stilstand.

Het beest lag te stuiptrekken op de grond, en Kyra, die al een andere pijl in haar boog had gelegd, schoot hem door de achterkant van zijn schedel. Eindelijk bewoog het niet meer.

Kyra stond in de stilte, haar hart bonzend. Ze voelde de tinteling in haar handen langzaam wegtrekken. De energie vervaagde, en ze vroeg zich af wat er zojuist was gebeurd. Had ze echt dat schot genomen?

Ze herinnerde zich Aidan, draaide zich met een ruk om en greep hem vast. Hij keek naar haar op zoals hij naar zijn moeder zou hebben opgekeken, zijn ogen gevuld met angst, maar ongedeerd. Kyra werd overspoeld door opluchting. Hij was in orde.

Kyra draaide zich om en zag haar twee oudere broers, die op de open plek lagen, naar haar staren met een blik vol schok en bewondering. Maar er was nog iets anders in hun ogen, iets waardoor ze zich ongemakkelijk voelde: achterdocht. Alsof ze anders dan zij was. Een buitenstaander. Het was een blik die Kyra eerder had gezien. Niet vaak, maar vaak genoeg om aan zichzelf te gaan twijfelen. Ze draaide zich om en keek neer op het enorme dode beest aan haar voeten en vroeg zich af hoe zij, een meisje van vijftien jaar oud, dit gedaan kon hebben. Het ging haar vaardigheden te boven, wist ze. Dit kon geen gelukstreffer zijn.

Er was altijd al iets aan haar geweest dat haar anders maakte dan de anderen. Ze stond daar, verdoofd, niet in staat om te bewegen. Want wat haar nog het meest had geschokt vandaag was niet dit beest, maar de manier waarop haar broers naar haar hadden gekeken. En ze verwonderde zich voor de zoveelste keer over de vraag die ze haar hele leven had ontweken:

Wie was ze?




HOOFDSTUK DRIE


Kyra liep achter haar broers aan terug naar het fort, en zag hen worstelen onder het gewicht van het zwijn. Aidan liep naast haar, en Leo, die intussen was teruggekeerd, op haar hielen. Brandon en Braxton hadden het dode beest aan hun twee speren vastgebonden en over hun schouders gedrapeerd. Hun sombere stemming was drastisch veranderd sinds ze uit het bos waren gekomen, zeker nu hun vaders fort in het zicht kwam. Ze waren alweer bijna hun oude, arrogante zelf, en lachten zelfs terwijl ze opschepten over hun kill.

“Het was mijn speer die hem schampte,” zei Brandon tegen Braxton.

“Maar,” kaatste Braxton terug, “het was mijn speer die zorgde dat hij richting Kyra’s pijl rende.”

Kyra’s gezicht kleurde rood bij het horen van hun leugens; haar hardleerse broers hadden zichzelf nu al overtuigd van hun eigen verhaal. Ze wist al dat ze bij thuiskomst iedereen zouden vertellen van hun kill.

Het was om gek van te worden. Maar ze wilde hen niet corrigeren. Ze geloofde heilig in rechtvaardigheid, en ze wist dat de waarheid uiteindelijk altijd boven water kwam.

“Jullie zijn leugenaars,” zei Aidan, die naast haar liep en duidelijk nog ondersteboven was van de gebeurtenissen. “Jullie weten dat Kyra het zwijn heeft gedood.”

Brandon wierp een spottende blik over zijn schouder, alsof Aidan een insect was.

“Wat weet jij ervan?” vroeg hij aan Aidan. “Jij was te druk met in je broek pissen.”

Ze lachten.”

“En jullie waren zeker helemaal niet bang?” vroeg Kyra, die het niet langer kon verdragen.

Ze zwegen. Kyra had hen de wind van voren kunnen geven—maar ze hoefde haar stem niet te verheffen. Ze liep blij en voelde zich goed, wetende dat ze het leven van haar broertje had gered; dat was alle bevrediging die ze nodig had.

Kyra voelde een kleine hand op haar schouder, en ze zag Aidan glimlachend naar haar opkijken, dankbaar dat hij nog leefde. Kyra vroeg zich af of haar oudere broers ook waardering hadden voor wat ze voor hen had gedaan; tenslotte zouden ze, als zij niet was verschenen, ook zijn gedood.

Kyra keek naar het zwijn, en ze grijnsde; ze wilde dat haar broers het op de open plek hadden achtergelaten, waar het hoorde. Het was een vervloekt dier. Het was oorspronkelijk niet uit Volis afkomstig, en het hoorde hier niet. Het was een slecht voorteken, zeker omdat het uit het Doornwoud kwam, en nog wel op de avond van de Wintermaan. Ze herinnerde zich een oud spreekwoord dat ze ooit had gelezen: zie af van grootspraak nadat je aan de dood bent ontsnapt. Haar broers tartten het lot en brachten duisternis naar huis. Ze kon het niet helpen; ze had het gevoel dat het ongeluk zou brengen.

Ze bereikten de top van een heuvel, en hadden een schitterend uitzicht over het fort en het omliggende landschap. Ondanks de stevige wind en de sneeuw, was Kyra opgelucht om weer thuis te zijn. Er rees rook uit de schoorstenen van de huisjes en haar vaders fort straalde een zacht licht uit in de schemering. De weg werd geleidelijk aan breder terwijl ze de brug naderden, en ze versnelden hun pas. Ondanks de schemering en het weer was het druk met mensen, die zich opgewonden voorbereidden voor het festival.

Het veraste Kyra niet. Het festival van de Wintermaan was één van de belangrijkste feestdagen van het jaar. Een grote menigte verdrong zich op de ophaalbrug om nog wat laatste inkopen te doen—terwijl net zoveel mensen zich door de poorten haastten om terug te keren naar hun families. Wagens, die door ossen werden voorgetrokken, versperden hen de weg terwijl metselaars bezig waren met de zoveelste nieuwe muur. Het geluid van hun hamers doorboorde de lucht, en verdreef het geluid van het vee en de honden. Kyra verwonderde zich er altijd over hoe ze konden werken met dit weer, en hoe ze voorkwamen dat hun handen gevoelloos werden.

Terwijl ze de brug op liepen keek Kyra omhoog. Haar maag trok samen terwijl ze vlakbij de poort een aantal mannen van de Heer zag staan, soldaten van de lokale Heer Gouverneur die door Pandesia was toegewezen, gekleed in hun herkenbare dieprode maliënkolder. Ze voelde een golf van verontwaardiging, en deelde de wrok die de rest van haar mensen voelden. De aanwezigheid van de mannen van de Heer was altijd onderdrukkend—maar tijdens de Wintermaan was het altijd erger. Ze waren hier alleen maar om haar mensen zoveel mogelijk af te troggelen. Het waren aasgieren en pestkoppen voor de verachtelijke aristocraten die de macht hadden gegrepen tijdens de Pandesiaanse invasie.

De schuld lag bij hun voormalige Koning, die hen had overgegeven—maar daar hadden ze niets meer aan. Ze waren nu overgeleverd aan de genade van deze mannen. Het maakte Kyra razend. Haar vader en zijn geweldige krijgers waren nu niets meer dan verheven bedienden; ze wilde wanhopig graag dat ze in opstand zouden komen, dat ze zouden vechten voor hun vrijheid, dat ze de oorlog zouden vechten die hun voormalige Koning niet durfde te vechten. Maar ze wist ook dat als ze nu in opstand zouden komen, ze de toorn van het Pandesiaanse leger zouden voelen. Ze hadden hen misschien aangekund als ze hen nooit binnen hadden gelaten; maar het was nu al te laat.

Ze liepen door de menigte, en mensen stopten en staarden en wezen naar het zwijn. Kyra voelde zich enigszins bevredigd door het feit dat haar broers zweetten onder het enorme gewicht. Zowel burgers als krijgers keken hen na, allemaal onder de indruk van het grote beest. Ze zag ook een aantal bijgelovige blikken van mensen die zich, net als zij, afvroegen of dit niet een slecht voorteken was.

Maar alle ogen waren op haar broers gericht.

“Een prachtige vangst voor het festival!” riep een boer uit, die zijn os de straat over leidde.

Brandon en Braxton straalden van trots.

“Genoeg om de helft van je vaders hof te voeden!” riep een slager.

“Hoe hebben jullie dat voor elkaar gekregen?” vroeg een zadelmaker.

De twee broers wisselden een blik uit, en Brandon grijnsde naar de man.

“Een goede worp en een gebrek aan angst,” antwoordde hij brutaal.

“Als je niet het bos in gaat,” voegde Braxton toe, “weet je ook niet wat er te vinden is.”

Een paar mannen klopten hen goedkeurend op de rug. Kyra hield haar mond dicht. Ze had de goedkeuring van deze mensen niet nodig; zij wist wat ze had gedaan.

“Zij hebben het zwijn niet gedood!” riep Aidan verontwaardigd uit.

“Hou jij je mond dicht,” siste Brandon. “Of ik vertel iedereen dat je in je broek piste toen het aanviel.”

“Maar dat heb ik niet gedaan!” protesteerde Aidan.

“En ze zullen jou geloven?” voegde Braxton toe.

Brandon en Braxton barstten in lachen uit, en Aidan keek vragend op naar Kyra.

Ze schudde haar hoofd.

“Verspil geen moeite,” zei ze tegen hem. “De waarheid komt uiteindelijk altijd boven water.”

Ze liepen door de dikke menigte de brug over. Kyra voelde de opwinding in de lucht. De schemering viel, er werden fakkels aan gestoken en het ging steeds harder sneeuwen. Ze keek op en haar hart ging sneller kloppen toen ze de grote, gewelfde stenen poort naar het fort voor zich zag opdoemen, bewaakt door een tiental van haar vaders mannen. Daarboven hingen de punten van een ijzeren valhek met dikke spijlen, klaar om bij het geluid van een hoorn gesloten te worden. De poort was bijna tien meter hoog, en daarboven bevond zich een breed platform dat zich over het hele fort uitstrekte. Er waren brede stenen kantelen bemand met uitkijkposten. Volis was een beste vesting, dacht Kyra trots. Maar waar ze nog het meest trots op was waren haar vaders mannen, de beste krijgers van Escalon, die zich na de overgave van hun Koning langzaam hadden gehergroepeerd en als een magneet naar haar vader waren toe getrokken. Ze had haar vader al meer dan eens aangespoord om zichzelf tot de nieuwe Koning te benoemen, zoals al zijn mensen wilden—maar hij had altijd zijn hoofd geschud, en gezegd dat dat niet zijn manier was.

Terwijl ze de poort naderden kwam er een tiental van haar vaders mannen te paard aangereden. De mensen gingen voor hen uit de weg terwijl ze naar het trainingsveld reden, een brede, circulaire zandvlakte in de velden buiten het fort, omgeven door een lage stenen muur. Kyra keek hen opgewonden na. Het trainingsveld was haar favoriete plek. Ze ging er vaak heen om hen te zien sparren en bestudeerde elke beweging die ze maakten, de manier waarop ze hun paarden bereden, hoe ze hun zwaarden trokken, speren wierpen, strijdvlegels rondzwaaiden. Deze mannen waren, ondanks de naderende duisternis en hevige sneeuwval, klaar om te trainen. Ze waren allemaal liever op het veld dan dat ze binnen aan het feesten waren—net als zij. Zij waren haar ware mensen.

Er kwam een andere groep van haar vaders mannen naar buiten, te voet, en terwijl Kyra en haar broers de poort naderden, maakten ze plaats voor Brandon en Braxton. Het waren grote, gespierde mannen, die zeker een kop groter waren dan haar broers (die ook niet de kleinsten waren), geharde mannen van rond de dertig en veertig die teveel gevechten hadden meegemaakt, die de oude Koning nog hadden gediend en hadden geleden onder de vernedering van zijn overgave. Mannen die zich nooit uit vrije wil zouden hebben overgegeven. Mannen die alles hadden meegemaakt en niet snel onder de indruk waren—maar ze leken wel onder de indruk van het zwijn. Ze floten van bewondering en verzamelden zich om hen heen.

“Heb je die in je eentje te pakken genomen?” vroeg één van hen aan Brandon, terwijl hij het zwijn bestudeerde.

Brandon en Braxton stopten en genoten zichtbaar van de bewondering van deze geweldige mannen, terwijl ze probeerden niet te laten zien hoe hard ze hijgden.

“Ja!” riep Braxton trots.

“Een Zwart-Gehoornde,” verkondigde een andere krijger, die zijn hand over de rug van het beest liet glijden. “Ik heb er geen meer gezien sinds ik een jongen was. Ik heb zelf ooit eens geholpen er één te doden—maar ik was met een groep mannen mee—en twee van hen verloren vingers.”

“Nou, wij hebben niets verloren,” riep Braxton brutaal. “Alleen een speerkop.”

Kyra brandde van woede terwijl de mannen in lachen uitbarstten. Een andere krijger, hun leider, Anvin, deed een stap naar voren en bestudeerde de kill nauwkeurig. De mannen gingen voor hem uiteen.

Haar vaders commandant, Anvin, was Kyra’s favoriet. Hij legde alleen verantwoording af aan haar vader. Ze kende Anvin al zolang ze zich kon herinneren, en hij was als een tweede vader voor haar. Ze wist dat hij zielsveel van haar hield, en hij had zich over haar ontfermd; en wat nog belangrijker was voor haar, hij nam altijd de tijd voor haar. Hij liet haar vechttechnieken zien wanneer anderen dat niet wilden. Hij had haar zelfs meerdere keren met de mannen laten meetrainen, en ze had van elke keer genoten. Hij was de hardste van hen allemaal, maar hij had ook het grootste hart—voor degenen die hij mocht.

Anvin had echter weinig tolerantie voor leugens; hij was het type man dat altijd alles tot op de bodem wilde uitzoeken, hoe grijs het ook was. Hij had een oog voor detail, en terwijl hij naar voren liep en het zwijn nauwkeurig bekeek, zag Kyra dat hij de pijlwonden bestudeerde. Hij had een goed oog voor detail, en als iemand de waarheid zou kunnen zien, dan was hij het wel.

Anvin bekeek de twee wonden en inspecteerde de kleine pijlkoppen die er nog inzaten, de stukjes hout waar haar broers haar pijlen hadden afgebroken. Ze hadden ze vlakbij de punt afgebroken, zodat niemand kon zien wie ze echt had afgeschoten. Maar Anvin was niet zomaar iemand.

Kyra keek toe hoe Anvin de wonden bestudeerde, zag zijn ogen vernauwen, en ze wist dat hij wist wat er echt gebeurd was. Hij deed zijn handschoen uit en pulkte één van de pijlpunten uit het oog van het beest. Hij hield hem omhoog, bloederig, en draaide zich toen met een sceptische blik in zijn ogen om naar haar broers.

“Een speerpunt was het?” vroeg hij op afkeurende toon.

Er viel een gespannen stilte terwijl Brandon en Braxton nerveus om zich heen keken.

Anvin keek Kyra aan.

“Of een pijlpunt?” voegde hij toe, en Kyra kon zien dat hij zijn eigen conclusie al had getrokken.

Anvin liep naar Kyra toe, trok een pijl uit haar pijlkoker, en hield die naast de pijlpunt. Het was een perfecte match. Hij wierp Kyra een betekenisvolle blik toe, en Kyra voelde alle ogen op zich branden.

“Jouw schot, he?” vroeg hij aan haar. Het was meer een statement dan een vraag.

Ze knikte.

“Ja,” antwoordde ze. Ze vond het fijn dat Anvin haar erkenning gaf, en voelde eindelijk gerechtigheid.

“En het schot dat het gedood heeft,” concludeerde hij. Het was een observatie, geen vraag.

“Ik zie geen andere wonden behalve deze twee,” voegde hij toe terwijl hij zijn hand over het beest liet glijden—en stopte bij het oor. Hij bekeek het, draaide zich om en keek Brandon en Braxton minachtend aan.

“Tenzij je dit schampen van een speerpunt een wond kunt noemen.”

Hij hield het oor van het zwijn omhoog, en Brandon en Braxton liepen rood aan terwijl de groep krijgers in lachen uitbarstten.

Er stapte een ander van haar vaders beroemde krijgers naar voren—Vidar, een goede vriend van Anvin. Hij was een magere, korte man van een jaar of dertig, met een uitgemergeld gezicht en een litteken op zijn neus. Met zijn kleine frame leek hij niet veel, maar Kyra wist wel beter: Vidar was zo hard als steen, en stond bekend om zijn vechtkunsten. Hij was één van de meest harde mannen die Kyra ooit had ontmoet, en hij drukte met gemak twee mannen die twee keer zo groot waren als hij zelf tegen de grond. Te veel krijgers hadden al de fout begaan om hem te provoceren—en ze hadden op een harde manier hun lesje geleerd. Ook hij had Kyra onder zijn vleugels genomen, en haar beschermd.

“Het ziet er naar uit dat ze gemist hebben,” concludeerde Vidar, “en dat het meisje hen heeft gered. Wie heeft jullie twee geleerd om te werpen?”

Brandon en Braxton begonnen steeds nerveuzer te kijken, en geen van beiden durfde iets te zeggen.

“Het is heel ernstig om te liegen over een kill,” zei Anvin op duistere toon. “Kom op. Jullie vader zou willen dat jullie de waarheid spraken.”

Brandon en Braxton schuifelden ongemakkelijk heen en weer en keken elkaar aan, alsof ze nog moesten bedenken wat ze moesten zeggen. Voor het eerst in zolang ze zich kon herinneren, stonden ze met hun mond vol tanden.

Net toen ze wilden spreken, sneed er een stem door de menigte.

“Het maakt niet uit wie het heeft gedood,” klonk de stem. “Het is nu van ons.”

Kyra en de anderen draaiden zich om naar de ruwe, onbekende stem—en haar maag trok samen terwijl ze een groep van de mannen van de Heer zag naderen. Ze liepen met hongerige ogen naar het zwijn toe, en Kyra zag dat ze het als trofee wilden—niet omdat ze het nodig hadden, maar omdat ze haar mensen wilden vernederen, omdat ze hen deze trots wilden ontzeggen. Naast haar begon Leo te grommen, en ze legde een geruststellende hand in zijn nek.

“Uit naam van uw Heer Gouverneur,” sprak een gezette soldaat met dikke wenkbrauwen, een grote buik en een gezicht dat werd getekend door stupiditeit, “claimen we dit zwijn. Hij dankt u bij voorbaat voor dit geschenk op deze feestdag.”

Hij gebaarde naar zijn mannen en ze wilden het zwijn grijpen.

Op dat moment versperden Anvin en Vidar hen de weg.

Er viel een verbijsterde stilte—niemand ging ooit de confrontatie aan met de mannen van de Heer; het was een ongeschreven regel. Niemand wilde de woede van Pandesia uitlokken.

“Voor zover ik weet heeft niemand een geschenk aangeboden,” zei Anvin. Zijn stem was zo koud als staal.

Honderden dorpelingen begonnen zich om hen heen te verzamelen. Ze voelden een confrontatie aankomen. Tegelijkertijd bleven ze wijselijk op afstand van de twee mannen, terwijl de spanning in de lucht intenser werd.

Kyra voelde haar hart bonzen. Onbewust verstevigde ze haar greep op haar boog. Ze wist dat dit zou escaleren. Hoe graag ze ook een gevecht wilde, hoe veel waarde ze ook hechtte aan haar vrijheid, ze wist ook dat haar mensen het zich niet konden veroorloven de woede van de Heer Gouverneur uit te lokken; zelfs als ze hen op miraculeuze wijze zouden kunnen verslaan, dan hadden ze altijd nog het Pandesiaanse Rijk achter zich. Ze konden divisies van mannen oproepen, zo uitgestrekt als de zee.

Maar tegelijkertijd was Kyra trots op Anvin, om het feit dat hij tegen hen in opstand kwam. Eindelijk.

De soldaat keek hem dreigend aan.

“U waagt het om uw Heer Gouverneur uit te dagen?” vroeg hij.

Anvin verrekte geen spier.

“Dat zwijn is van ons—niemand heeft het aan jullie gegeven,” zei Anvin.

“Het was van jullie,” corrigeerde de soldaat, “en nu is het van ons.” Hij draaide zich om naar zijn mannen.

“Neem het zwijn,” beval hij.

Terwijl de mannen van de Heer in beweging kwamen, stapte er een tiental van haar vaders mannen naar voren, hun handen op hun wapens, om hen de weg te versperren.

De spanning was zo groot dat Kyra in haar boog kneep tot haar knokkels wit werden. Ze voelde zich afschuwelijk, alsof zij op de één of andere manier verantwoordelijk was voor wat er nu gebeurde. Tenslotte was zij degene geweest die het zwijn had gedood. Ze voelde dat er iets ging gebeuren, en ze vervloekte haar broers voor het feit dat ze dit slechte voorteken naar huis hadden gebracht, zeker tijdens de Wintermaan. Er gebeurden altijd vreemde dingen tijdens de feestdagen. Het waren mystieke tijden, waarvan men zei dat de doden van de ene wereld naar de anderen konden overlopen. Waarom moesten haar broers zo nodig de geesten provoceren?

Terwijl haar vaders mannen op het punt stonden om hun zwaarden te trekken en een bloedbad vrijwel onvermijdelijk leek, sneed er plotseling een stem door de stilte.

“Het is de kill van het meisje!” klonk de stem.

Het was een luide stem, gevuld met zelfvertrouwen, een stem die de aandacht opeiste, een stem die Kyra bewonderde en respecteerde: de stem van haar vader. Commandant Duncan.

De menigte ging uiteen terwijl haar vader naar hen toeliep. Hij was een berg van een kerel, twee keer zo lang als de anderen, met schouders die twee keer zo breed waren, een ruige bruine baard en lang bruin haar, beiden doorspekt met grijs. Hij droeg vachten over zijn schouders en had twee lange zwaarden aan zijn riem hangen en een speer aan zijn rug. Zijn wapenrusting, in het zwart van Volis, was voorzien van een borstplaat met een draak erin gegraveerd. Zijn wapens hadden inkepingen en beschadigingen van alle gevechten die ze hadden doorstaan, en hij straalde ervaring uit. Hij was een gevreesde man, een man die werd bewonderd, een man die rechtvaardig en eerlijk was. Een man die geliefd was, en bovenal, gerespecteerd werd.

“Het is Kyra’s kill,” herhaalde hij. Hij wierp een afkeurende blik op haar broers en keek Kyra aan terwijl hij de mannen van de Heer negeerde. “Het is aan haar om het lot van het zwijn te bepalen.”

Zijn woorden schokten Kyra. Ze had dit nooit verwacht. Ze had nooit gedacht dat hij haar zoveel verantwoordelijkheid zou geven. Dit was een gewichtig besluit. Het ging niet alleen maar om het zwijn, wisten ze, maar om het lot van haar mensen. De soldaten stelden zich gespannen op, hun handen rustend op hun zwaarden. Kyra keek naar de gezichten, die allemaal op haar antwoord wachtten. Ze wist dat de woorden die ze zou uitspreken, de belangrijkste zouden zijn die ze ooit had uitgesproken.




HOOFDSTUK VIER


Merk liep langzaam over het bospad door het Witte Woud, en blikte terug op zijn leven. Het waren een harde veertig jaar geweest; hij had nooit eerder de tijd genomen om door een bos te wandelen en de schoonheid om zich heen te bewonderen. Hij keek neer op de witte bladeren die knarsten onder zijn voeten, hoorde het geluid van zijn staf op de zachte bosgrond; hij keek op en verwonderde zich over de schitterende Aesop bomen met hun glimmende witte bladeren en felrode takken, glinsterend in de ochtend zon. De bladeren vielen op hem neer als sneeuw, en voor het eerst in zijn leven had hij een vredig gevoel.

Met zijn normale postuur, donkere zwarte haar, brede kaken, uitstekende jukbeenderen en grote zwarte ogen en zwarte kringen eronder, zag Merk er altijd uit alsof hij al dagen niet had geslapen. En zo had hij zich ook altijd gevoeld. Maar nu. Nu voelde hij zich eindelijk uitgerust. Hier, in Ur, in het noordwesten van Escalon, sneeuwde het niet. De zee, die slechts een dag rijden naar het westen lag, zorgde voor warmer weer en bood bladeren van alle kleuren de kans om te bloeien. Het gaf Merk ook de mogelijkheid zich te beperken tot alleen het dragen van een mantel. Hij hoefde zich niet te beschermen tegen de ijzige wind zoals in het grootste deel van Escalon wel het geval was. Hij moest nog wennen aan het dragen van een mantel in plaats van wapenrusting, aan het dragen van een staf in plaats van een zwaard, aan het vertrappen van bladeren in plaats van het doorboren van zijn vijanden. Het was allemaal nieuw voor hem. Hij wilde weten hoe het voelde om de nieuwe persoon te worden die hij graag wilde zijn. Het was vredig—maar vreemd. Alsof hij zich voordeed als iemand die hij niet was.

Want Merk was geen reiziger, geen monnik—en ook geen vredige man. Het bloed dat door zijn aderen stroomde was nog altijd het bloed van een krijger. En niet zomaar een krijger; hij was een man die vocht volgens zijn eigen regels, iemand die nog nooit een gevecht had verloren. Hij was een man die niet bang was om zijn gevechten van de steekspelvelden mee te nemen naar de achterafsteegjes en tavernes waar hij graag kwam. Hij was wat sommige mensen een huurling noemen. Een killer. Een gehuurd zwaard. Er waren vele titels voor wat hij was, sommigen wat minder flatterend, maar Merk gaf niets om labels, of om wat andere mensen van hem dachten. Het enige waar hij om gaf was dat hij één van de besten was.

Merk had zelf vele namen gehad, die hij veranderde wanneer het hem uitkwam. Hij hield niet van de naam die zijn vader hem had gegeven—hij hield ook niet van zijn vader—en hij was niet van plan door het leven te gaan met een naam die iemand anders hem had gegeven. Merk was zijn meest recente naamsverandering, en het beviel hem wel, voor nu. Het kon hem niet schelen hoe anderen hem noemden. Hij gaf slechts om twee dingen in het leven: het vinden van de perfecte plek voor de punt van zijn dolk, en dat zijn opdrachtgevers hem betaalden in vers geslagen goud—en veel.

Merk had op jonge leeftijd ontdekt dat hij een natuurlijke gave had, dat hij superieur was in wat hij deed. Zijn broers, net als zijn vader en zijn beroemde voorvaderen, waren trotse, nobele ridders. Ze droegen de beste wapenrustingen, hanteerden het beste staal, zwaaiden ronddravend op hun paarden met banners, en wonnen competities terwijl vrouwen bloemen voor hun voeten gooiden. Ze waren trots op zichzelf.

Merk had echter een hekel aan de spotlight. Die ridders waren slechte killers geweest, niet efficiГ«nt, en Merk had geen respect voor hen. Hij had ook geen behoefte aan de erkenning, de insignes of banners of wapenschilden waar andere ridders naar verlangden. Dat was voor mensen die een gebrek hadden aan wat er het meest toe deed: de vaardigheid om het leven van een man te nemen, snel, stil en efficiГ«nt. Wat hem betreft was er niets anders om over te praten.

Toen hij nog jong was waren zijn vrienden, te klein om zichzelf te verdedigen, altijd naar hem toe gekomen als ze werden gepest. Hij had er toen al om bekend gestaan buitengewoon goed te zijn met een zwaard, en ze hadden hem betaald in ruil voor zijn bescherming. Hun pestkoppen vielen hen daarna nooit meer lastig, want Merk ging altijd een stapje verder. Zijn reputatie had zich snel verspreid, en terwijl Merk steeds meer betalingen aan had genomen, was hij steeds beter geworden.

Merk had een ridder kunnen worden, een gevierde krijger zoals zijn broers. Maar hij had ervoor gekozen om in de schaduw te werken. Hij gaf alleen om snelheid en dodelijke efficiГ«ntie, en hij was er al snel achter gekomen dat ridders, met al hun mooie wapens en logge wapenrustingen, niet half zo snel en efficiГ«nt konden doden als hij, een eenzame man met een leren shirt en een scherpe dolk.

Terwijl hij liep, herinnerde hij zich een avond in een taverne met zijn broers, toen rivaliserende ridders hun zwaarden hadden getrokken. Zijn broers waren omsingeld, zwaar in de minderheid, maar Merk had geen seconde geaarzeld. Hij was de steeg doorgerend met zijn dolk en had hun kelen al doorgesneden voor de mannen ook maar iets konden beginnen.

Zijn broers hadden hem dankbaar moeten zijn—maar in plaats daarvan hadden ze zich van hem gedistantieerd. Ze vreesden voor hem, en ze keken op hem neer. Dat was de dank die hij kreeg, en hun verraad deed Merk meer pijn dan hij kon zeggen. Het vergrootte de afstand tussen hen, hun nobelheid, hun ridderschap. In zijn ogen was het allemaal hypocrisie; ze konden weglopen in hun glimmende wapenrustingen en op hem neerkijken, maar als hij en zijn dolk er niet waren geweest lagen ze nu allemaal dood in die steeg.

Merk zuchtte, opgelucht om het verleden los te kunnen laten. Terwijl hij erover nadacht, besefte hij dat hij niet helemaal begreep waar zijn talent vandaan kwam. Misschien was het omdat hij zo snel en behendig was; misschien was het omdat hij snel was met zijn handen en polsen; misschien omdat hij goed was in het vinden van zwakke plekken; misschien omdat hij nooit aarzelde om een stapje verder te gaan, om die laatste slag te maken; misschien omdat hij nooit twee keer hoefde aan te vallen; of misschien was het omdat hij kon improviseren; hij kon doden met wat hij dan ook tot zijn beschikking had—een ganzenveer, een hamer, een oud stuk hout. Hij was vindingrijk, flexibel en snel—een dodelijke combinatie.

Al die trotse ridders hadden zich van hem gedistantieerd, hadden hem achter zijn rug om bespot (want niemand had het lef om dat in zijn gezicht te doen). Maar nu ze allemaal ouder waren, was hij degene die door koningen werd ingehuurd, terwijl zij allemaal werden vergeten. Zijn broers hadden nooit begrepen dat ridderschap koningen geen koningen maakte. Het was gruwelijk, bruut geweld, angst, het stuk voor stuk elimineren van vijanden, het lugubere moorden dat niemand anders wilde doen, dat koningen maakte. En hij was degene tot wie ze zich wendden wanneer ze het echte werk van een koning gedaan wilden krijgen.

Met elke stap herinnerde Merk zich zijn slachtoffers. Hij had de ergste vijanden van de Koning gedood—niet door vergif—daarvoor hadden ze de zielige huurlingen, de apothekers, de verleidsters. De ergsten wilden ze vaak gedood hebben met een statement, en dat was waarvoor ze hem nodig hadden. Iets lugubers, iets publiekelijks: een dolk in het oog, een lichaam dat op een openbaar plein was achtergelaten, bungelend uit een raam, bij de volgende zonsopkomst voor iedereen zichtbaar, zodat men zich kon afvragen wie het lef had om zich tegen de Koning te verzetten.

Toen de oude Koning Tarnis het koninkrijk had overgegeven en de poorten voor Pandesia had geopend, had Merk zich voor het eerst in zijn leven leeg gevoeld, doelloos. Zonder een Koning om te dienen had hij niets. Er was iets naar boven gekomen dat lang in hem had gebroeid, en om een reden die hij niet begreep, was hij over het leven gaan nadenken. Hij was zijn hele leven lang geobsedeerd geweest door de dood, met doden, met het ontnemen van leven. Het was makkelijk geworden—te makkelijk. Maar nu veranderde er iets in hem; het was alsof hij de grond onder zijn voeten nauwelijks nog kon voelen. Hij had altijd geweten hoe kwetsbaar het leven was, hoe gemakkelijk het men ontnomen kon worden, maar nu begon hij na te denken over het behouden van het leven. Als het leven zo kwetsbaar was, was het behouden ervan dan geen grotere uitdaging dan het nemen?

En ondanks alles dat hij had gedaan, begon hij zich af te vragen: wat was dit ding dat hij anderen ontnam?

Merk wist niet wat al die zelfreflectie had getriggerd, maar hij voelde zich er extreem ongemakkelijk door. Er was iets in hem naar boven gekomen, en hij was doden zat geworden—hij had er een grote afkeer voor ontwikkeld, zo intens als hij er ooit van had genoten. Hij wilde dat hij wist wat dit alles had getriggerd—het doden van een bepaald persoon, misschien—maar hij kon niets bedenken. Het was gewoon ontstaan, zonder reden. En dat was nog wel het meest verontrustende van alles.

Anders dan andere huurlingen had Merk alleen maar opdrachten aangenomen waar hij in geloofde. Het was pas later, toen hij te goed was geworden voor wat hij deed, toen de betalingen te groot waren geworden en de mensen die om hem verzochten te belangrijk, dat zijn principes begonnen te vervagen, dat hij betalingen begon te accepteren voor het doden van mensen die het niet per se verdienden—of helemaal niet verdienden. En dat zat hem dwars.

Merk had een sterke passie ontwikkeld voor het goedmaken van alles dat hij had gedaan. Hij wilde anderen bewijzen dat hij kon veranderen. Hij wilde zijn verleden wegvagen. Hij had zichzelf plechtig beloofd om nooit meer te doden; om niemand ooit nog kwaad te doen; om de rest van zijn dagen God om vergiffenis te vragen; om zijn leven te wijden aan het helpen van anderen; om een betere persoon te worden. En dit alles had hem naar dit bospad geleid.

Merk zag het met witte bladeren bezaaide bospad stijgen en dan weer dalen. Hij keek weer naar de horizon, maar er was nog steeds geen teken van de Toren van Ur. Hij wist dat dit pad hem daar uiteindelijk heen moest leiden, deze bedevaart die hem nu al maanden bezighield. Hij was al sinds hij een jongen was geobsedeerd door de verhalen van de Wachters, de geheime orde van monnikenridders, deels mens en deels iets anders, wiens taak het was om te verblijven in de twee torens—de Toren van Ur in het noordwesten en de Toren van Kos in het zuidoosten—en om te waken over het meest waardevolle reliek in het Koninkrijk: het Vuurzwaard. Volgens de legende was het het Vuurzwaard dat De Vlammen in leven hield. Niemand wist in elke toren het zwaard zich bevond; dit geheim kenden alleen de oudste Wachters. Als het ooit verplaatst of gestolen zou worden, zouden De Vlammen doven—en zou Escalon kwetsbaar zijn voor een aanval.

Het bewaken van de torens was een hoge roeping, een heilige en eervolle taak—als de Wachters je accepteerden. Merk had als kleine jongen altijd gedroomd over de Wachters, en zich afgevraagd hoe het zou zijn om bij hen geaccepteerd te worden. Hij wilde zichzelf verliezen in eenzaamheid, in dienst, in zelfreflectie, en er was geen betere manier om dat te doen dan om een Wachter te worden. Merk was er klaar voor. Hij had zijn maliënkolder ingeruild voor leer, zijn zwaard voor een staf, en voor het eerst in zijn leven had hij een hele maancyclus doorgebracht zonder iemand te doden of ook maar een ziel kwaad te doen. Hij begon zich steeds beter te voelen.

Terwijl Merk de top van een kleine heuvel bereikte keek hij hoopvol voor zich uit, zoals hij al dagen had gedaan, biddend dat hij ergens de Toren van Ur aan de horizon zou zien. Maar er was niets te zien behalve bossen, zover het oog reikte. Hij wist echter dat het niet ver meer kon zijn—na zoveel dagen lopen moest hij in de buurt zijn.

Merk vervolgde zijn weg over het bospad terwijl het bos steeds dikker werd, tot hij ineens een enorme gevallen boomstam tegenkwam die hem de weg versperde. Hij stopte en keek er naar, onder de indruk van de grootte, en dacht na over hoe hij erom heen kon komen.

“Dat is wel ver genoeg,” klonk een sinistere stem.

Merk herkende de duistere intentie in de stem onmiddellijk. Hij hoefde zich niet eens om te draaien om te weten wat er zou komen. Hij hoorde het gekraak van bladeren, en uit de bossen verschenen gezichten die pasten bij de stem: moordenaars, de ene nog wanhopiger dan de andere. Het waren de gezichten van mannen die doodden zonder reden. De gezichten van dieven en moordenaars die aasden op de zwakkeren, met zinloos geweld. In Merks ogen waren ze het laagste van het laagste.

Merk zag dat hij omsingeld was en wist dat hij in een val gelopen was. Zonder het te laten merken observeerde hij zijn situatie. Hij telde er acht. Ze hadden allemaal dolken, waren gekleed in vodden, met smerige gezichten, handen en nagels, allemaal ongeschoren, allemaal met die wanhopige blik in hun ogen die hem vertelde dat ze al te lang niet hadden gegeten. En dat ze zich verveelden.

Merk spande zijn spieren terwijl de leider dichterbij kwam, maar niet omdat hij bang voor hem was; Merk kon hem in een oogwenk doden—hen allemaal—als hij daarvoor koos. Wat hem gespannen maakte was de mogelijkheid dat hij ertoe gedwongen zou worden om geweld te gebruiken. Hij was vastberaden om zich aan zijn gelofte te houden, ongeacht de prijs.

“En wat hebben we hier?” vroeg één van hen, die in een cirkel om Merk heen begon te lopen.

“Hij ziet eruit als een monnik,” zei een ander spottend. “Behalve die laarzen.”

“Misschien is hij een monnik die denkt dat hij een soldaat is,” lachte één van hen.

Ze barstten allemaal in lachen uit, en één van hen, een beer van een man van rond de veertig met een missende voortand, gaf Merk een duwtje tegen zijn schouder. De oude Merk had iedereen die ook maar half zo dichtbij was gekomen allang gedood.

Maar de nieuwe Merk was vastbesloten om een beter mens te zijn, om boven geweld te staan—zelfs als het hem leek op te zoeken. Hij sloot zijn ogen en haalde diep adem, en dwong zichzelf kalm te blijven.

Val niet terug op geweld, zei hij tegen zichzelf.

“Wat doet die monnik?” vroeg één van hen. “Bidden?”

Ze barstten weer in lachen uit.

“Je god zal je nu niet redden, jongen!” riep een ander uit.

Merk opende zijn ogen en staarde de man aan.

“Ik wil je geen kwaad doen,” zei hij kalm.

Er rees weer gelach op, en Merk besefte dat kalm blijven het moeilijkste was dat hij ooit had gedaan.

“Dan hebben we geluk!” antwoordde één.

Ze lachten weer, en zwegen toen hun leider naar voren liep en zijn gezicht bijna tegen dat van Merk aandrukte.

“Maar misschien,” zei hij, zo dichtbij dat Merk zijn slechte adem kon ruiken, “willen we jou wel kwaad doen.”

Een man benaderde Merk van achteren, legde een dikke arm om zijn keel heen, en begon te knijpen. Merk snakte naar adem terwijl hij voelde hoe hij gewurgd werd. De greep van de man was stevig genoeg om hem pijn te doen, maar niet om zijn luchtpijp volledig af te sluiten. Zijn eerste reflex was om achteruit te halen en de man te doden. Het zou gemakkelijk zijn; hij kende het perfecte drukpunt in de onderarm om ervoor te zorgen dat hij zijn greep zou verslappen. Maar hij dwong zichzelf om het niet te doen.

Laat hen voorbij gaan, zei hij tegen zichzelf. De weg naar nederigheid moet ergens beginnen.

Merk keek naar de leider.

“Neem van me wat je wil,” zei Merk, snakkend naar adem. “Neem het en vervolg je weg.”

“En wat als we het nemen en hier blijven?” antwoordde de leider.

“Niemand heeft jou gevraagd wat we wel en niet kunnen nemen, jongen,” zei een ander.

EГ©n van hen begon door Merks spullen te rommelen. Hij ging met zijn gierige klauwen door de weinige persoonlijke bezittingen die hij nog had. Merk dwong zichzelf om kalm te blijven terwijl de handen door alles wat hij bezat rommelden. Uiteindelijk haalden ze zijn favoriete wapen, een versleten zilveren dolk, tevoorschijn. Pijnlijk als het was, vertrok Merk geen spier.

Laat het gaan, zei hij tegen zichzelf.

“Wat is dit?” vroeg één van hen. “Een dolk?”

Hij keek Merk aan.

“Wat doet een monnik als jij met een dolk?”

“Wat doe je daarmee, in bomen kerven?”

Ze lachten, en Merk vroeg zich tandenknarsend af hoeveel hij nog kon verdragen.

De man die zijn dolk had afgepakt stopte, keek naar Merks pols, en trok zijn mouw omhoog. Merk zette zich schrap, wetend dat ze het gevonden hadden.

“Wat is dit?” vroeg de dief. Hij pakte Merks pols vast en hield hem omhoog.

“Het ziet eruit als een vos.”

“Wat doet een monnik met een tattoo van een vos?”

Er kwam een ander naar voren, een lange, magere man met rood haar, die zijn pols vastpakte en de tattoo van dichtbij bestudeerde. Hij liet hem los en keek Merk argwanend aan.

“Dat is geen vos, idioot,” zei hij tegen zijn mannen. “Het is een wolf. Het is het teken van een man van de Koning—een huurling.”

Merk voelde zijn gezicht warm worden toen hij besefte dat ze naar zijn tattoo staarden. Hij wilde niet ontdekt worden.

De dieven staarden zwijgend naar zijn arm, en voor het eerst zag Merk aarzeling in hun ogen.

“Dat is de orde van de killers,” zei één van hen, die hem aankeek. “Hoe heb je dat gekregen, jongen?”

“Hij heeft hem waarschijnlijk bij zichzelf gezet,” zei een ander. “Maakt reizen veiliger.”

De leider knikte naar zijn man, die Merk losliet, en Merk haalde opgelucht adem. Maar toen zette de leider een mes tegen zijn keel aan. Merk vroeg zich af of hij hier vandaag zou sterven. Hij vroeg zich af of dat zijn straf was voor alle moorden die hij had begaan. Hij vroeg zich af of hij klaar was om te sterven.

“Geef hem antwoord,” gromde de leider. “Heb je die zelf gezet, jongen? Ze zeggen dat je honderd mannen gedood moet hebben om dat teken te krijgen.”

Merk dacht na over wat hij moest zeggen. Uiteindelijk, na een lange stilte, zuchtte hij.

“Duizend,” zei hij.

De leider knipperde met zijn ogen, verward.

“Wat?” vroeg hij.

“Duizend mannen,” legde Merk uit. “Dan krijg je die tattoo. En hij is gezet door Koning Tarnis zelf.”

Ze staarden hem aan, geschokt, en er viel een lange stilte, zo stil dat Merk de insecten kon horen bewegen. Hij vroeg zich af wat er nu zou gebeuren.

Ineens barstte één van hen uit in een hysterisch gelach—en alle anderen volgden. Ze lachten en schaterden terwijl Merk daar stond, denkend dat het het grappigste was dat ze ooit hadden gehoord.

“Dat is een goeie, jongen,” zei één van hen. “Je bent net zo’n goede leugenaar als dat je een monnik bent.”

De leider duwde de dolk tegen zijn keel, hard genoeg om bloed te doen verschijnen.

“Ik zei, geef antwoord,” herhaalde de leider. “Een echt antwoord. Of wil je soms meteen dood, jongen?”

Merk voelde de pijn, en hij dacht na over de vraag—hij dacht er echt over na. Wilde hij dood? Het was een goede vraag, een vraag die dieper ging dan de dief dacht. Terwijl hij erover nadacht, er echt over nadacht, besefte hij dat een deel van hem dood wilde. Hij was moe van het leven, doodmoe.

Maar uiteindelijk besefte Merk dat hij niet klaar was om te sterven. Niet nu. Niet vandaag. Niet nu hij klaar was om opnieuw te beginnen. Niet nu hij net van het leven begon te genieten. Hij wilde een kans om te veranderen. Hij wilde een kans om in de Toren te dienen. Om een Wachter te worden.

“Nee, eigenlijk niet,” antwoordde Merk.

Hij keek zijn tegenstander recht in zijn ogen, en voelde een vastberadenheid in zich groeien.

“En daarom,” vervolgde hij, “geef ik je één kans om me vrij te laten, voor ik jullie allemaal dood.”

Ze keken hem zwijgend aan. Toen kwam de leider in actie.

Merk voelde hoe het mes langzaam dieper zijn keel in werd gedrukt, en iets diep van binnen hem overnam. Het was het professionele deel van hem, het deel dat hij zijn hele leven lang had getraind, het deel van hem dat niet meer kon hebben. Het betekende dat hij zijn gelofte moest breken—maar het kon hem niets meer schelen.

De oude Merk kwam zo snel terug, het was alsof hij nooit weg was geweest—en in een oogwenk was hij weer in killer modus.

Merk concentreerde zich en zag de bewegingen van zijn tegenstanders, elk zenuwtrekje, elk drukpunt, elke kwetsbare plek. Het verlangen om hen te doden overspoelde hem, als een oude vriend, en Merk gaf zich eraan over.

In een bliksemsnelle beweging greep Merk de leider bij zijn pols vast, drukte zijn vinger in een drukpunt, boog hem terug tot hij brak. Op het moment dat de dolk uit zijn hand viel, ving hij hem op, en in één snelle beweging sneed hij de man zijn keel door, van oor tot oor.

De leider staarde hem verbijsterd aan voor hij op de grond in elkaar zakte, dood.

Merk draaide zich om naar de anderen, die hem met open mond aanstaarden.

Nu was het Merks beurt om te glimlachen, terwijl hij hen aan keek en genoot van wat er ging komen.

“Soms, jongens,” zei hij, “kies je simpelweg de verkeerde man uit.”




HOOFDSTUK VIJF


Kyra stond in het midden van de drukke brug en voelde alle ogen op zich branden. Iedereen wachtte op haar beslissing over het lot van het zwijn. Ze voelde haar wangen rood worden; ze hield er niet van om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Ze vond het echter fijn dat haar vader haar erkenning gaf, en ze voelde zich trots, voornamelijk omdat hij de beslissing in haar handen had gelegd.

Maar tegelijkertijd voelde ze het gewicht van de verantwoordelijkheid. Ze wist dat haar keus het lot van haar mensen zou bepalen. Hoe erg ze de Pandesianen ook haatte, ze wilde niet degene zijn die haar mensen in een oorlog zou duwen die ze niet konden winnen. Maar ze wilde ook niet opgeven, de mannen van de Heer bemoedigen, en haar mensen ten schande maken. Ze wilde hen niet zwak laten lijken, zeker niet nadat Anvin en de anderen zo dapper voor hun rechten waren opgekomen.

Haar vader, besefte ze, was slim: door de beslissing in haar handen te leggen, had hij het laten lijken alsof het hun beslissing was, en niet die van de mannen van de Heer, en dat alleen al had de eer van zijn mensen gered. Ze besefte ook dat hij de beslissing om een reden in haar handen had gelegd: hij moest hebben geweten dat deze situatie een stem van buitenaf vereiste om ieders eer te redden—en hij had haar gekozen omdat hij wist dat ze niet onbezonnen was. Hoe langer ze erover nadacht, hoe meer ze besefte dat dat de reden was dat hij haar had gekozen: niet om een oorlog te beginnen—daar had hij Anvin voor kunnen kiezen—maar om zijn mensen van een oorlog te redden.

Ze nam een besluit.

“Het beest is vervloekt,” zei ze afwijzend. “Het had bijna mijn broers gedood. Het kwam uit het Doornwoud en is gedood op de avond van de Wintermaan, een dag waarop het verboden is om te jagen. Het was een fout om het door onze poorten te brengen—het had achterlaten moeten worden in de wildernis, waar het thuishoort.”

Ze draaide zich om naar de mannen van de Heer.

“Breng het haar uw Heer Gouverneur,” zei ze glimlachend. “U doet ons er een plezier mee.”

De mannen van de Heer keken van haar naar het beest, en de uitdrukking op hun gezichten veranderde; ze keken nu alsof ze in iets hadden gebeten dat verrot was, alsof ze het niet meer wilden.

Kyra zag Anvin en de anderen haar goedkeurend en dankbaar aankijken—en haar vader nog het meest van allemaal. Ze had het gedaan—ze had de eer van haar mensen gered, ze had hen een oorlog bespaard—en ze had Pandesia bespot.

Haar broers lieten het zwijn op de grond vallen, en het landde met een doffe bons in de sneeuw. Ze deden een stap naar achteren en wreven over hun pijnlijke schouders.

Alle ogen vielen nu op de mannen van de Heer, die duidelijk niet wisten wat ze moesten doen. Kyra’s woorden sneden duidelijk diep; en ze keken nu naar het beest alsof het iets smerigs was dat uit het diepst van de aarde omhoog was gekomen. Ze wilden het niet meer. En nu het van hen was, hadden ze er geen verlangen meer naar.

Na een lange, gespannen stilte gebaarde hun commandant naar zijn mannen om het beest op te pakken. Toen draaide hij zich met een dreigende blik in zijn ogen om en liep weg, duidelijk geГЇrriteerd, alsof hij wist dat ze hem te slim af was geweest.

De menigte ging opgelucht uiteen, en de spanning leek weg te ebben. Haar vaders mannen kwamen naar haar toe en legden goedkeurende handen op haar schouders.

“Goed gedaan,” zei Anvin, die haar veelbetekenend aankeek. “Je zal op een dag een goede leider zijn.”

De dorpelingen richtten zich weer op hun eigen bezigheden, en de spanning verdween. Kyra draaide zich om en zocht naar haar vaders blik. Ze zag hem op slechts enkele meters afstand naar haar kijken. Hij was altijd gereserveerd naar haar als zijn mannen erbij waren, en deze keer was niet anders—hij had een onverschillige blik in zijn ogen. Maar hij knikte naar haar, een knikje dat, wist ze, zijn goedkeuring betekende.

Kyra keek om en zag Anvin en Vidar hun speren vastgrijpen, en haar hartslag versnelde zich.

“Mag ik met jullie mee?” vroeg ze aan Anvin. Ze wist dat ze naar de trainingsvelden gingen, net als de rest van haar vaders mannen.

Anvin wierp een nerveuze blik op haar vader, wetende dat hij dat af zou keuren.

“Het gaat steeds harder sneeuwen,” antwoordde Anvin aarzelend. “En het wordt al donker.”

“Dat houdt jou niet tegen,” antwoordde Kyra.

Hij grijnsde terug.

“Nee, dat klopt,” gaf hij toe.

Anvin wierp weer een blik naar haar vader, en ze zag hem zijn hoofd schudden voor hij weer terug naar binnen ging.

Anvin zuchtte.

“Ze bereiden een groot feestmaal voor,” zei hij. “Je kunt maar beter naar binnen gaan.”

Kyra kon het zelf ruiken. De lucht was zwaar met de geur van geroosterd vlees, en ze zag haar broers naar binnen gaan, samen met tientallen dorpelingen, die zich opmaakten voor het festival.

Maar Kyra kon alleen maar verlangend naar de trainingsvelden kijken.

“Een maaltijd kan wachten,” zei ze. “Training niet. Laat me meekomen.”

Vidar glimlachte en schudde zijn hoofd.

“Weet je zeker dat je een meisje bent en geen krijger?” vroeg Vidar.

“Kan ik niet beiden zijn?” antwoordde ze.

Anvin zuchtte diep en schudde uiteindelijk zijn hoofd.

“Het zou me mijn kop kosten,” zei hij.

Toen knikte hij.

“Je neemt geen genoegen met nee,” concludeerde hij, “en je hebt meer hart dan de helft dan mijn mannen. Ik geloof dat we er nog wel één kunnen gebruiken.”

*

Kyra rende door het besneeuwde landschap achter Anvin, Vidar en enkele van haar vaders mannen aan, met Leo, zoals gewoonlijk, aan haar zijde. Het begon steeds heviger te sneeuwen, en het kon haar niet schelen. Ze voelde vrijheid, opwinding, zoals altijd als ze door de Vechterspoort ging, de lage, gewelfde opening die uit de stenen muren van het trainingsveld was gesneden. Ze haalde diep adem terwijl de hemel open barstte en ze de plek op rende waar ze het meest van hield, met haar glooiende groene heuvels, nu bedekt met sneeuw, omgeven door een stenen muur, misschien een kwart mijl breed en diep. Ze had het gevoel dat alles was zoals het moest zijn terwijl ze de trainende mannen zag, dravend op hun paarden, zwaaiend met lansen, mikkend op verre doelwitten, in een poging beter te worden. Dit was voor haar waar het leven om draaide.

Dit trainingsveld was gereserveerd voor haar vaders mannen; vrouwen waren hier niet toegestaan, evenals jongens die hun achttiende jaar nog niet hadden bereikt—en wie niet uitgenodigd was. Brandon en Braxton wachtten elke dag vol ongeduld tot ze uitgenodigd zouden worden—maar Kyra vermoedde dat dat nooit zou gebeuren. De Vechterspoort was voor eervolle, door de strijd geharde krijgers, niet voor opscheppers zoals haar broers.

Kyra rende door de velden. Ze voelde zich hier gelukkiger en levendiger dan waar dan ook. De energie was intens. Hier waren tientallen van haar vaders beste krijgers, allemaal gekleed in enigszins verschillende wapenrustingen, krijgers uit alle hoeken van Escalon, die in de loop van de rijd allemaal naar haar vaders fort waren toegetrokken. Er waren mannen uit het zuiden, uit Thebus en Leptis; uit de Middenlanden, voornamelijk uit de hoofdstad, Andros, maar ook uit de bergen van Kos; er waren de westerlingen uit Url riviermannen uit Thusis en hun buren uit Esephus. Er waren mannen die bij het Meer van Ire uit de buurt kwamen, en mannen uit de watervallen van Everfall. Ze droegen allemaal verschillende kleuren, wapenrustingen, hanteerden andere wapens. Het waren allemaal mannen uit Escalon, die ieder hun eigen vesting vertegenwoordigden. Het was een indrukwekkende machtsvertoning.

Haar vader, de voormalige kampioen van de voormalige Koning, een man die veel respect eiste, was de enige man die in deze tijden, in dit gebroken koninkrijk, de mannen kon aansporen. Toen de oude Koning hun koninkrijk zonder gevecht had overgegeven, was het haar vader geweest die mensen had aangespoord om de troon te bestijgen en het gevecht te leiden. In de jaren daarna hadden de beste krijgers van de voormalige Koning hem opgezocht. En nu de strijdmacht elke dag groter werd, kon Volis zich bijna meten met de hoofdstad. Misschien was dat wel waarom de mannen van de Heer de behoefte voelden om hen te vernederen, besefte Kyra.

Elders in Escalon gaven de Heer Gouverneurs van Pandesia ridders niet de kans om zich te verzamelen. Ze gaven hen die vrijheid niet, uit angst voor een opstand. Maar hier in Volis was het anders. Hier hadden ze geen keus: ze moesten het wel toestaan omdat ze de beste mannen nodig hadden om De Vlammen te bewaken.

Kyra draaide zich om en keek voorbij de muren, voorbij de glooiende witte heuvels. In de verte kon ze, zelfs door de sneeuwval heen, nog net de vage gloed van De Vlammen zien. De muur van vuur die de oostelijke grens van Escalon beschermde. De muur van vuur, vijftien meter diep en enkele tientallen meters hoog, brandde hevig als altijd en verlichtte de nacht. Hij strekte zich bijna tachtig kilometer uit, en De Vlammen waren het enige dat Escalon van het land van wilde trollen in het oosten scheidde,

Desondanks braken de trollen elk jaar door De Vlammen heen om chaos te veroorzaken, en als de Bewaarders er niet waren, haar vaders dappere mannen die De Vlammen bewaakten, zou Escalon allang een natie van slaven geweest zijn. De trollen, die bang waren voor water, konden Escalon alleen over het land aanvallen, en De Vlammen waren het enige dat hen buiten hield. De Bewaarders stonden in diensten op wacht, patrouilleerden in rotatie, en Pandesia had hen nodig. Er waren nog anderen gestationeerd bij De Vlammen—dienstplichtigen, slaven en criminelen—maar haar vaders mannen, De Bewaarders, waren de enige ware soldaten, en de enigen die wisten hoe ze De Vlammen konden behouden.

In ruil daarvoor gunde Pandesia Volis en haar mannen hun kleine vrijheden, zoals Volis, deze trainingsvelden, en echte wapens—een manier om een beetje van vrijheid te kunnen proeven en hen het gevoel te geven dat ze nog steeds vrije krijgers waren, ook al was het dan een illusie. Ze waren geen vrije mannen, en dat wisten ze. Ze leefden met een ongemakkelijke balans tussen vrijheid en slavernij die ze niet konden verkroppen.

Maar hier, in de Vechterspoort, waren ze tenminste vrij, zoals ze ooit waren geweest, mannen die konden trainen en hun vaardigheden konden verbeteren. Ze vertegenwoordigden het beste van Escalon en betere krijgers dan degenen die in Pandesia te vinden waren, allemaal veteranen van De Vlammen—en ze draaiden allemaal diensten, op slechts een dag rijden. Kyra wilde niets liever dan zich bij hen aansluiten en zichzelf bewijzen. Ze wilde bij De Vlammen gestationeerd worden om tegen echte trollen te vechten wanneer ze er doorheen braken, en zo haar koninkrijk te beschermen tegen een invasie.

Ze wist natuurlijk dat men dit nooit zou toestaan. Ze was te jong—en ze was een meisje. Er waren geen andere meisjes in de rangen, en zelfs als die er wel waren geweest zou haar vader het nooit toestaan. Ook deze mannen hadden haar als een kind beschouwd toen ze jaren geleden voor het eerst naar hen was komen kijken. Ze waren geamuseerd geweest door haar aanwezigheid. Maar nadat de mannen waren vertrokken bleef ze altijd alleen achter om op de lege velden te trainen en hun wapens en doelwitten te gebruiken. In het begin waren ze verrast geweest wanneer ze de volgende dag waren gearriveerd en pijlmarkeringen in hun doelwitten aan hadden getroffen—en nog meer toen die in het midden waren verschenen. Maar na verloop van tijd waren ze er gewend aan geraakt.

Kyra begon hun respect te verdienen, met name tijdens de zeldzame gelegenheden dat ze met hen mee mocht trainen. Nu, twee jaar later, wisten ze allemaal dat ze doelwitten kon raken die de meesten van hen niet konden treffen—en hun tolerantie voor haar was getransformeerd in iets anders: respect. Ze had natuurlijk niet gevochten, zoals deze andere mannen. Ze had nooit iemand gedood, of op wacht gestaan bij De Vlammen, of tegen een trol gevochten. Ze kon niet vechten met een zwaard of een strijdbijl of een hellebaard of worstelen zoals deze mannen dat konden. Ze had bij lange na hun fysieke kracht niet, iets dat ze ontzettend jammer vond.

Maar Kyra was erachter gekomen dat ze een gave had met twee wapens die haar, ondanks haar grootte en geslacht, tot een formidabele tegenstander maakten: haar boog en haar staf. De eerste had ze zich als vanzelf eigen gemaakt, de tweede had ze bij toeval ontdekt, manen geleden, toen ze niet in staat bleek om een tweesnijdend zwaard op te tillen. De mannen hadden destijds gelachen om haar onvermogen om het zwaard op te tillen, en één van hen had spottend een staf naar haar toegegooid.

“Kijk eens of je deze stok kan optillen!” had hij geroepen, en de anderen waren in lachen uitgebarsten. Kyra was de schaamte die ze op dat moment had gevoeld nooit vergeten.

In het begin hadden haar vaders mannen haar staf beschouwd als een grapje; zij gebruikten het tenslotte als trainingswapen. Ze zagen haar houten stok als een speeltje, en het had haar niet bepaald meer gerespecteerd gemaakt.

Maar ze had het grapje in een onverwacht wapen van wraak veranderd, een wapen dat gevreesd werd. Een wapen waar nu zelfs veel van haar vaders mannen zich niet tegen konden verdedigen. Kyra was verrast geweest door het lichte gewicht, en nog meer toen ze ontdekte dat ze er best goed mee was—zo snel dat ze klappen kon tegen terwijl soldaten hun zwaarden nog niet eens hadden opgetild. Meerdere mannen waar ze mee had gespard waren bont en blauw geslagen, en slag voor slag, had ze zich een weg naar respect gevochten.

Kyra had zich, door eindeloze nachten van trainen, vaardigheden meester gemaakt die de mannen verbijsterden, vaardigheden die geen van hen helemaal begrepen. Ze hadden steeds meer interesse gekregen in haar staf, en ze had hen wat dingen geleerd. Voor Kyra vulden haar boog en haar staf elkaar aan, en waren ze beiden even belangrijk: ze had haar boog nodig voor gevechten op lange afstand, en haar staf voor close combat.

Kyra had ook ontdekt dat ze een aangeboren gave had waar het deze mannen aan ontbrak: ze was lenig. Ze was als een witvis in een zee van langzaam bewegende haaien, en hoewel deze oudere mannen een enorme kracht hadden, kon Kyra om hen heen dansen, in de lucht springen, ze kon zelfs een salto over hen heen maken en in een perfecte koprol landen—of op haar voeten. En haar lenigheid gecombineerd met haar staftechniek was een dodelijke combinatie.

“Wat doet zij hier?” klonk een norse stem.

Kyra, die aan de zijlijn van het trainingsveld naast Anvin en Vidar stond, hoorde paarden naderen en draaide zich om. Ze zag Maltren naar hen toen rijden, geflankeerd door een aantal van zijn vrienden. Hij hijgde nog, vers van de training. Hij keek minachtend op haar neer, en haar maag trok samen. Van al haar vaders mannen was Maltren de enige die haar niet mocht. Om de één of andere reden had hij haar al gehaat vanaf het moment dat hij haar voor het eerst had gezien.

Maltren zat op zijn paard, ziedend van woede; met zijn platte neus en lelijke gezicht. Hij hield ervan om te haten, en hij leek in Kyra een doelwit gevonden te hebben. Hij had altijd iets op haar aanwezigheid tegen gehad, waarschijnlijk omdat ze een meisje was.

“Je zou in je vaders fort moeten zijn, meisje,” zei hij, “en het feestmaal moeten voorbereiden met de andere jonge, onwetende meisjes.”

Leo, die naast Kyra stond, gromde naar Maltren, en Kyra legde een geruststellende hand op zijn kop.

“En waarom is die wolf op ons trainingsveld toegestaan?” voegde Maltren toe.

Anvin en Vidar wierpen Maltren een koude, harde blik toe. Ze kozen Kyra’s kant, en Kyra bleef glimlachend staan, wetende dat ze hun bescherming had en dat hij haar niet kon dwingen om te vertrekken.

“Misschien moet je maar weer gaan trainen,” antwoordde ze spottend, “en je niet druk maken over het komen en gaan van een jong, onwetend meisje.”

Maltren liep rood aan en wist niet wat hij moest zeggen. Hij draaide zich om en wilde wegstormen, maar niet zonder haar nog een trap na te geven.

“Speren vandaag,” zei hij. “Je kunt maar beter uit de buurt blijven van echte mannen die met echte wapens gooien.”

Hij draaide zich om en reed weg. Ze keek hem na. Haar vreugde om hier te zijn was getemperd door zijn aanwezigheid.

Anvin wierp haar een meelevende blik toe en legde een hand op haar schouder.

“De eerste les van een krijger,” zei hij, “is te leren leven met degenen die je haten. Of je het nu leuk vind of niet, je zult zij-aan-zij met hen vechten, en afhankelijk van hen zijn. Vaak komen de ergste vijanden niet van buitenaf, maar van binnen.”

“En degenen die niet kunnen vechten, hebben teveel praatjes,” klonk een stem.

Kyra draaide zich om en zag een grijnzende Arthfael naar hen toelopen. Hij koos haar kant, zoals hij altijd deed.

Net als Anvin en Vidar was Arthfael een lange, trotse krijger met een kaal hoofd en een lange, ruwe zwarte baard. Hij had een zwak voor haar. Hij was één van de beste zwaardvechters, nauwelijks overtroffen, en hij nam het altijd voor haar op. Zijn aanwezigheid stelde haar op haar gemak.

“Het zijn maar praatjes,” voegde Arthfael toe. “Als Maltren een betere krijger was geweest, zou hij zich meer druk maken om zichzelf dan om anderen.”

Anvin, Vidar en Arthfael bestegen hun paarden en reden achter de anderen aan, en Kyra keek hen na. Waarom haatten sommige mensen? vroeg ze zich af. Ze wist niet of ze het ooit zou begrijpen.

Terwijl ze over de velden galoppeerden, bewonderde Kyra de geweldige strijdpaarden. Ze kon niet wachten op de dag dat ze er zelf één had. Ze zag de mannen in cirkels over het veld rijden, langs de stenen muren, zag hoe hun paarden soms uitgleden in de sneeuw. De mannen namen speren aan die hen werden aangereikt door enthousiaste schildknapen, en wierpen ze naar doelwitten in de verte: schilden die aan takken hingen. Wanneer ze raak wierpen, klonk er het herkenbare gekletter van metaal.

Het was moeilijker dan het eruit zag, kon ze zien, om vanaf de paardenrug te werpen, en meerdere mannen misten, voornamelijk wanneer ze op de kleinere schilden mikten. Van de speren die raak waren, raakten slechts weinigen het midden—alleen Anvin, Vidar, Arthfael en een paar anderen wisten nauwkeurig hun doelwitten te raken. Maltren miste een aantal keer. Hij vloekte en wierp haar kwaadaardige blikken toe, alsof het haar schuld was.

Kyra, die warm wilde blijven, haalde haar staf tevoorschijn en begon hem rond te draaien in haar handen, boven haar hoofd, rond en rond, alsof het een levend ding was. Ze haalde uit naar denkbeeldige vijanden, blokkeerde denkbeeldige aanvallen, wisselde van hand, langs haar hals, rond haar middel. De staf was als een derde arm voor haar, het hout versleten na jaren gebruik.

Terwijl de mannen over het trainingsveld galoppeerden, rende Kyra naar haar eigen kleine veldje, een klein stuk dat door de mannen werd genegeerd en dat ze helemaal voor zichzelf had. Stukken wapenrustingen bungelden aan touwen aan een groepje bomen, op verschillende hoogtes, en Kyra rende erdoor heen. Ze deed of elk doelwit een tegenstander was, en raakte ze met haar staf. De lucht vulde zich met het gekletter van hout tegen metaal terwijl ze tussen de bomen door rende, slaand en duikend terwijl ze terugzwaaiden naar haar. In haar beleving waren haar aanvallen en verdedigingen glorieus, en versloeg ze een leger van denkbeeldige vijanden.

“Al iemand gedood?” klonk een spottende stem.

Kyra draaide zich om en zag Maltren naar haar toe rijden, die haar spottend uitlachte voor hij weer verder reed. Ze wilde dat iemand hem eens op zijn plek zou zetten.

Kyra nam een pauze toen ze de mannen zag afstijgen en een cirkel zag vormen in het midden van het veld. Hun schildknapen renden naar voren en gaven hen houten trainingszwaarden, gemaakt van dik eikenhout, die bijna net zoveel wogen als staal. Kyra bleef bij het hek. Haar hart begon sneller te slaan terwijl ze de mannen zag sparren. Meer dan ooit wilde ze dat ze met hen mee kon doen.

Voor ze begonnen, stapte Anvin het midden van de cirkel in.

“Op deze feestdag zullen we sparren voor een speciale beloning,” verkondigde hij. “De winnaar krijgt het beste feestmaal!”

Er volgde een opgewonden gejuich, en de mannen begonnen elkaar aan te vallen. Het tikken van hun houten zwaarden vulde de lucht terwijl ze elkaar naar achteren trachtten te drijven.

Elke keer dat een vechter werd geraakt, werd er op een hoorn geblazen en werd hij naar de zijlijn gestuurd. De hoorn klonk vaak, en al spoedig begonnen de rangen uit de dunnen. De meeste mannen stonden inmiddels vanaf de zijlijn toe te kijken.

Kyra stond bij hen te kijken. Ze brandde van verlangen om mee te doen, ook al wist ze dat ze niet mocht. Maar vandaag was haar verjaardag, ze was nu vijftien, en ze voelde zich klaar. Ze had het gevoel dat het tijd was haar punt te maken.

“Laat me meedoen!” smeekte ze Anvin, die vlakbij stond toe te kijken.

Anvin schudde zijn hoofd zonder zijn ogen van de actie af te halen.

“Vandaag markeert mijn vijftiende jaar!” drong ze aan. “Laat me vechten!”

Hij wierp haar een sceptische blik toe.

“Dit is een trainingsveld voor mannen,” viel Maltren bij, die aan de zijlijn stond nadat hij een punt had verloren. “Niet voor jonge meisjes. Je mag zitten en toekijken met de andere schildknapen, en ons water brengen als we daarom vragen.”

Kyra liep rood aan.

“Ben je zo bang om verslagen te worden door een meisje?” kaatste ze terug, onverschrokken. Ze voelde zich overspoeld worden door een golf van woede. Ze was tenslotte haar vaders dochter, en niemand had het lef haar zo toe te spreken.

Een aantal mannen grinnikten, en deze keer was het Maltren die bloosde.

“Ze heeft een punt,” zei Vidar. “Misschien moeten we haar laten sparren. Wat hebben we te verliezen?”

“Sparren met wat?” zei Maltren.

“Mijn staf!” riep Kyra uit. “Tegen jouw houten zwaarden.”

Maltren lachte.

“Dat zou nog eens wat zijn,” zei hij.

Alle ogen richtten zich op Anvin terwijl hij daar stond, denkend.

“Als je iets overkomt, zal je vader me vermoorden,” zei hij.

“Er zal me niets overkomen,” smeekte ze.

Hij stond daar voor wat aanvoelde als een eeuwigheid, tot hij uiteindelijk zuchtte.

“Dan zie ik niet in waarom niet,” zei hij. “Misschien houdt het je stil. Zolang deze mannen het ermee eens zijn,” zei hij, terwijl hij zich tot de soldaten wendde.

“AYE!” riep een tiental van haar vaders mannen tegelijk uit. Ze waren allemaal enthousiast voor haar. Kyra hield van hen, meer dan ze kon zeggen. Ze zag hun bewondering voor haar, dezelfde liefde die ze voor haar vader hadden. Ze had niet veel vrienden, en deze mannen betekenden alles voor haar.

Maltren lachte spottend.

“Laat het meisje zichzelf dan voor schut zetten,” zei hij. “Misschien leert ze dan eens haar lesje.”

Er klonk een hoorn, en terwijl er een andere man de cirkel verliet, rende Kyra naar binnen.

Kyra voelde alle ogen op haar branden terwijl de mannen staarden. Ze confronteerde haar tegenstander, een lange potige man van in de dertig. Hij was een krachtige krijger die ze al kende sinds haar vaders dagen aan het hof. Ze had hem geobserveerd en wist dat hij een goede vechter was—maar hij was ook overmoedig. Hij viel steeds aan het begin van elk gevecht aan, een beetje roekeloos.

Hij draaide zich fronsend om naar Anvin.

“Wat is dit voor belediging?” vroeg hij. “Ik vecht niet tegen een meisje.”

“Je beledigt jezelf als je niet tegen me vecht,” antwoordde Kyra verontwaardigd. “Ik heb twee handen en twee benen, net als jij. Als je niet tegen me vecht, geef dan je nederlaag toe!”

Hij knipperde met zijn ogen, geschokt, en keek haar toen grijnzend aan.

“Goed dan,” zei hij. “Maar niet bij je vader gaan uithuilen als je verliest.”

Hij viel op volle snelheid aan, zoals ze al wist dat hij zou doen, hief zijn houten zwaard hard en hoog, en bracht hem toen recht naar beneden, op haar schouder af. Het was een beweging waar ze al op had geanticipeerd, een beweging die ze hem al vele malen had zien maken, één die hij onhandig verraadde door de bewegingen van zijn armen. Zijn houten zwaard was krachtig, maar vergeleken met haar staf was het ook zwaar en onhandig.

Kyra hield hem nauwlettend in de gaten, wachtte tot het laatste moment, en stapte toen opzij. De krachtige aanval ging recht langs haar heen. In dezelfde beweging zwaaide ze haar staf rond en sloeg ze hem op zijn schouder.

Hij gromde terwijl hij opzij struikelde. Hij stond daar, verbijsterd, geГЇrriteerd, en moest zijn nederlaag toegeven.

“Nog iemand?” vroeg Kyra, die zich met een brede glimlach naar de groep mannen omdraaide.

De meesten van hen glimlachten, duidelijk trots op haar. Behalve natuurlijk Maltren, die haar fronsend aankeek. Hij zag eruit alsof hij op het punt stond om haar uit te dagen toen er ineens een andere soldaat verscheen, die met een serieuze blik in haar ogen op haar af kwam. Deze man was korter en breder, met een onverzorgde rode baard en felle ogen. Aan de manier waarop hij zijn zwaard vasthield, kon ze afleiden dat hij voorzichtiger was dan haar vorige tegenstander. Ze vatte dat op als een compliment: eindelijk, ze begonnen haar serieus te nemen.

Hij viel aan, en Kyra begreep niet waarom, maar om de één of andere reden wist ze precies wat ze moest doen. Het was alsof haar instincten het voor haar overnamen. Ze was veel lichter en behendiger dan deze mannen met hun zware wapenrustingen en dikke houten zwaarden. Ze vochten allemaal op kracht, en ze verwachtten dat hun tegenstanders hen uitdaagden en blokkeerden. Kyra daarentegen, kon hun aanvallen vrij gemakkelijk ontwijken en weigerde op hun manier te vechten. Zij vochten op kracht—maar zij vocht op snelheid.




Конец ознакомительного фрагмента.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694775) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Если текст книги отсутствует, перейдите по ссылке

Возможные причины отсутствия книги:
1. Книга снята с продаж по просьбе правообладателя
2. Книга ещё не поступила в продажу и пока недоступна для чтения

Навигация